Losse Nummers

Beluister hier het gesprek van Freek met Richard van Bilsen (Zwarte Kat) over Losse Nummers – 29 juli 2020


Hanneke Rudelsheim is directrice van het Amsterdamse Nieuwe De la Mar Theater, dat Freek de Jonge beschouwt als een even belangrijke Amsterdamse ‘thuishaven’ als Theater Carré. Rudelsheim benadert hem in november 1991 als door een annulering maandag 3 t/m zondag 16 februari 1992 vrijkomen. Haar vraag: of hij die twee weken wil invullen, bijvoorbeeld met het voorlezen van oud en nieuw tekstmateriaal? Freek de Jonge zegt onmiddellijk toe. Als kort daarna blijkt dat hij in datzelfde theater vanaf 27 april nog drie aaneengesloten weken kan spelen, besluit hij niet te gaan voorlezen, maar een hele nieuwe voorstelling samen te stellen. Dat wordt Losse Nummers.

Met die voorstelling breekt hij met de grote shows, zoals hij die tot dan toe maakte. Hij wil geen programma’s meer maken waarin de pretentie, de thematiek en het decor zo bepalend zijn. En het verhalende cabaret zoals hij dat in 1980 introduceerde, is inmiddels door velen nagevolgd, maar zonder te beantwoorden aan de vormelijke en inhoudelijke keuzes die die vorm volgens de meester van het genre vereist. Reden voor hem om opnieuw te experimenteren. Daarmee kiest hij ook bewust weer voor een vaste verbintenis met het Nieuwe De la Mar en niet met Carré. De terugkeer (met De Volgende) naar Carré – na vier jaar afwezigheid – had hem plezier gedaan. Dat was in november/december 1989, toen hij vijf speelweken deelde met Toon Hermans. Maar als hij er in april 1990 weer een serie speelt, realiseert hij zich dat hij nieuwe wegen moet inslaan. Met nog meer schrijven dus en met toch weer de uitdaging van het buitenland. En, zo weet hij nu, met een veel intiemere manier van theater maken.

Freek de Jonge is een denker en een dichter, een criticus, een komiek en een clown. In Losse Nummers, zijn elfde theatersolo, slaagt hij er in die verschillende karakters niet met elkaar te laten botsen, maar ze náást elkaar te presenteren. Daardoor vindt hij het evenwicht tussen diepgang en luchtigheid, tussen ernst en humor, tussen te verkondigen waarheid en ironie. Juist door alle aspecten van zijn veelzijdige theatertalent los van elkaar te koppelen, komen ze in dit programma optimaal tot uitdrukking. Hij scoort als geëngageerd cabaretier met een stortvloed aan stellingen en opmerkingen over zeer uiteenlopende onderwerpen. Maar ook gemakkelijk en vaak als grappenmaker en woordspelerig taalkunstenaar. En als heus variétéartiest in de stijl van zijn grote voorbeeld Toon Hermans en als veel fysiekere clown. Bovendien amuseert hij als speler van enkele zeer komische sketches en als verteller van nieuwe absurde verhalen. Zelden harmonieerde zijn humor zo met de intentie van de voorstelling, die verpakt is in de zwaar aangezette serieuzere fragmenten, waarin de criticus en de wijsgeer naast elkaar opereren.
Niet eerder in zijn solocarrière maakte Freek de Jonge een programma dat in zijn geheel was opgebouwd uit losse nummers. En toch bleek de eenheid tussen inhoud en vorm nog nooit zo groot.

Bij aanvang van de voorstelling vertelt hij zijn publiek nog maar even wat dat inhoudt: Losse Nummers. Namelijk dat er geen rode draad is en geen onderling verband tussen de veertien verschillende onderdelen. In deze voorstelling heeft niks te maken met niks en er zijn zelfs geen running gags. Maar die zijn er natuurlijk wel en alles heeft wel degelijk met alles te maken. En wat die rode draad betreft: de cabaretier laat er zich in de tweede helft zelfs letterlijk door insnoeren, wikkelt die in de toegift af en draagt die opgerold bij zich voor de laatste buiging.

Maybe this is all meant to try us out, zegt hij meermaals veelbetekenend. Daarbij verwijst hij onder meer naar zijn afscheid van het theater, maar ook – moedig en persoonlijk – naar de (oog)ziekte van zijn moeder, de dood van zijn vader en, door middel van een indrukwekkende vertelling, zelfs naar het sterven van zijn zoon van pas drie maanden oud.

Ik heb het voorrecht gehad – geluk durf ik het niet te noemen – zowel mijn vader als mijn zoon te mogen begraven. (…) Aan de begrafenis van mijn zoon kwam geen kraai te pas. Ik droeg het kistje onder mijn rechterarm. Ik heb niet alles begraven: van mijn vader heb ik de wijsheid achtergehouden en van mijn zoon de eeuwige jeugd.(…)
Meestal zie je de dood wel aankomen, maar als een kind drie maanden is, dan reken je er niet op. Daar ben je te veel een gewoontemens voor. Een mens gaat te vaak uit van het gemiddelde in plaats van het uitzonderlijke. Vaders horen voor hun zonen te sterven.

Maybe this is all meant to try us out. ‘Ook theater heeft betrekking op het bestaan’, stelt hij niet voor niets aan het slot, omdat het onwetendheid kan omzetten in inzicht. Daarmee legt hij direct verband met de leer van het boeddhisme. Deze en andere wijsgerige invloed laat zich ook herkennen in de Oosterse symboliek, zoals vormelijk sober, maar bijzonder doeltreffend weergegeven met onder meer een spiegel om zichzelf te zien en ringen die dienst doen als turnonderdeel (om ‘los’ te komen van de grond), maar evengoed als steungreep bij een gespeeld ritje in de tram:

...Goed, ik sta in de tram. Er zijn een paar bejaarden beroofd, er zijn wat homoseksuelen in elkaar geslagen, er is een aantal controleurs neergestoken, enige illegalen de tram uit geflikkerd. Een routineritje! Opeens komt er aan de lus naast mij een vrouw hangen. Of laat ik het wat minder expliciet zeggen, want je moet vandaag de dag heel voorzichtig zijn met je woorden. Voor je het weet heb je een proces aan je broek hangen. Er komt iemand naast me hangen die duidelijk over heel andere geslachtskenmerken beschikt dan die ik mijn hele leven al moet meetorsen.
Ik stel me zo neutraal mogelijk op, zonder haar direct het gevoel te geven dat ik mij zo neutraal mogelijk opstel. Anders krijg je lastige vragen in de trant van: waarom sta jij je eigenlijk zo neutraal mogelijk op te stellen? Probeer daar maar eens antwoord op te geven en neutraal te blijven!
Vroeger was dat geen punt. Je begon een ontspannen dialoogje. Je zei: ‘Mooi weertje, dame!’ Tegenwoordig denken ze onmiddellijk: die wil buiten neuken! Er is werkelijk geen haar op mijn hoofd die die optie ook maar enigszins overweegt. Vroeger vroeg je: ‘Hoe laat is het, juffrouw?’ Die wil een vluggertje!, denken ze tegenwoordig. Zou ik het al vlug kunnen, ik zou het nog niet willen! Er is werkelijk geen haar op mijn hoofd die een dergelijke vulgariteit overweegt. (…)
Opeens duwt ze haar rechterheup tegen mijn linkerdij. Via een oude haptonomische methode probeer ik dat deel van mijn lichaam volkomen van de rest te isoleren. (…) Dan drukt ze haar linkertepel tussen mijn tiende en achtste rib. (…) ‘Tegen je negende?’ De negende ontbreekt bij de man, daar is de vrouw immers van gemaakt.
Ik krijg het knap benauwd. (…) Enfin, ik probeer zo relaxed mogelijk te blijven staan. Maar de tram is erg beweeglijk. (…) De tram moet daar voortdurend voor fietsers uitwijken. Plotseling voel ik haar linkerhand vol in mijn klokkenspel. Ik heb het niet meer! (…) Opeens dringt het tot mij door dat niet ik…(…) ‘En er is geen haar op je hoofd?’ (…) Nou, één. Eén dan. Feilloos weet ze die tussen al die andere uit te trekken. Ze doet hem in een enveloppe. Plakt de enveloppe voor mijn neus dicht. En drie dagen later krijg ik een aangetekende brief van haar advocaat!

En er zijn grenspalen met zwarte doeken. Die palen fungeren ook als Mikado-stokken, in de oorsprong van welk spel machtsverhoudingen zijn gesymboliseerd. En die stokken zijn op andere momenten de scherp te slijpen potloden wanneer de onmogelijkheid van zwijgen is aangetoond en geschreven mag worden dat alles in het leven bedoeld is om ons op de proef te stellen. En het kunnen wapens zijn. Van degene die Harikiri pleegt omdat hij de dood boven het leven verkiest. Of van de Japanse vechtsporter die het leven boven de dood verkiest. Die man is er zich van bewust dat zijn eigen zwakte – het verliezen van de opperste concentratie – zijn gevaarlijkste tegenstander is. Net als van deze cabaretier: ‘Ik heb me op het toneel altijd soeverein gevoeld. Onafhankelijk, voorbij aan de dagelijkse werkelijkheid. Ongrijpbaar voor de dood…’ Het slijpsel dat de denker, de schrijver en de vechter achterlaten, blaast hij aan het slot, op de muziek van Dylans Blowin’ in the wind, uit over het publiek. Als bewijs van gemaakte keuzes, van genomen verantwoordelijkheid, van het feit dat je de grenzen die je jezelf oplegt moet doorgronden en kunt beschermen, maar ook doorbreken…

Door de hele voorstelling klinkt muziek uit de jaren zestig (toen mensen zeiden te leven voor hun idealen) en niet voor niets – want alles heeft dus met alles te maken – is hij begonnen met I put a spell on you, geschreven en gezongen door Jay Hawkins en in de jaren zestig door velen gecoverd. En de voorstelling eindigt met Bennie Benjamins Don’t let me be misunderstood, bekend geworden in de uitvoering van Nina Simone. Want natuurlijk heeft hij, behalve zichzelf, ook zijn publiek op de proef gesteld. Maybe this is all meant to try us out…

[Tekst gaat door na de foto’s]

Foto: Marc Mildner.
Foto: Marc Mildner

COULISSEN

Anderhalf jaar heeft Freek de Jonge niet opgetreden en die afstand heeft hem goed gedaan. Hij staat aan het begin van zijn derde theaterhoofdstuk als solocabaretier. Het eerste (1980-1985) was een zoektocht naar zijn positie als intellectueel ­theatermaker en diens verhouding tot het publiek. In het tweede (1986-1990) experimenteerde hij met zijn verkozen rol als entertainer die inmiddels wel wist wat hij van zijn publiek kon verwachten en vooral ook wat niet. Voor zijn hogere artistieke ambities zocht hij andere kanalen, zoals de literatuur. Toch geeft ook dat de theatermaker geen bevrediging.

Freek de Jonge, 17 mei 1991 (in HP/De Tijd): ‘Ik weet niet of ik weer terugkeer op toneel. En als ik terugkeer, wil ik de grappen ondergeschikter gaan maken aan het geheel. Ik wil niet meer onder die druk staan van het publiek te behagen. Dat is het prettige van een roman: je bent niet gebonden aan humor. (…) Lachen is een overgewaardeerde emotie, vooral in een zaal. De mensen grijpen alles aan om in lachen te kunnen uitbarsten.’
Toch keert hij een half jaar later terug. Ook deze derde periode zal zo’n vijf jaar gaan duren: 1991-1995.

In een interview in Hervormd Nederland (9 januari 1993) komt hij nogmaals op de functie van humor terug:
‘Ik vind het (…) treurig als iets wordt weggelachen. Ik heb in Losse Nummers een bepaalde ervaring opgedaan. Ik kom daarin naar buiten met een verhaal over een zoon die overleden is op Texel toen hij drie maanden oud was. Dat heb ik theatraal zo duidelijk mogelijk willen vertellen. Dan gaat het op zeker moment over een koffer en een kinderwagen. En ik loop na afloop van een bepaalde voorstelling tussen het publiek het theater uit met een koffer. En iemand uit het publiek zegt: waar is die kinderwagen? Dan denk ik: nooit meer optreden! Nooit meer naar buiten komen met wat dan ook! Want ik vind dat een grap geen zin heeft als er niet iets tegenover staat wat om te huilen is.
Ik vind niet dat ik mensen moet amuseren en dat tot doel moet verheffen. Het amusement dat ik breng is het middel te allen tijde. Dat is precies mijn bezwaar ten opzichte van de ontwikkeling in het cabaret. Het middel is tot doel verheven en daarmee is het ten dode opgeschreven.’

In het nawoord van Iets rijmt op niets. Verzamelde liedjes 1967-1990 heeft Freek de Jonge in februari 1990 geschreven dat hij zich met deze uitgave voorgoed uit de showbusiness terugtrekt. Al een keer eerder, in december 1985, neemt hij afscheid van het theater, maar hij komt er binnen een jaar op terug. Uit voorleessessies van zijn tekstbundel Het Damestasje groeit dan een nieuwe voorstelling. Ook nu herziet hij zijn beslissing, na ruim anderhalf jaar. In die tussenliggende periode verkent hij opnieuw zijn mogelijkheden in het buitenland en wederom stelt de vrije tijd hem in staat boeken af te ronden. Eerst De Brillenkoker (1990), een bundeling van conferences en verhalen, en daarna Neerlands Bloed (1991), zijn eerste roman na de verzamelbundel Het Damestasje (1987) en de novelle Zaansch Veem (1987). Ook voor Neerlands Bloed organiseert hij een voorleessessie. In mei 1991 leest hij het boek integraal voor in het Amsterdamse Concertgebouw, dat hij voor die gelegenheid afhuurt. Dan lonkt hij nog niet naar het theater, maar het theater spoedig wel weer naar hem.

In de periode dat hij niet optreedt, reist hij, begin juni 1990, met het Nederlands elftal naar het WK voetbal in Italië. Youp van ’t Hek is er voor NRC-Handelsblad; Freek de Jonge heeft onder meer een groot interview met Ruud Gullit voor Vrij Nederland. Op uitnodiging van bondscoach Leo Beenhakker verblijft hij dan ook nog enkele dagen in het spelershotel. Dit zeer tot ongenoegen van KNVB-bestuurslid technische zaken en oud-bondscoach Rinus Michels, assistent-trainer Nol de Ruiter en veel van de aanwezige bobo’s, die aan veel behoefte hebben, maar niet aan kritiek en zelfspot.

Wat het buitenland betreft: op 12 september 1990 vertrekt hij voor twee maanden naar Noord-Amerika om daar te gaan optreden. Als hij er twee weken is, wordt hij ziek. Begin oktober wordt hij in Toronto geopereerd aan een abces achter zijn navel. De voorstellingen van The One, zoals hij zijn Engelstalige voorstelling noemt, worden afgelast.
The One zal hij nog wel gaan spelen. Van half februari tot eind maart 1992 onderbreekt hij Losse Nummers om in Zuid-Afrika te gaan optreden tijdens het Breek af die Mure-festival: een twee weken durende culturele ontmoeting met Nederlandse muziek, toneel, literatuur en – in de persoon van Freek de Jonge – cabaret.

Losse Nummers wordt eind 1992 ook een boek. Na Het Damestasje en De Brillenkoker is het de derde bundeling van theatermateriaal (uit De Pretentie, De Goeroe & De Dissident, De Volgende en natuurlijk Losse Nummers) en gelegenheidsteksten, zoals voor lezingen en radioprogramma’s.
Ook in het nawoord van dat boek refereert hij aan die buikoperatie, al situeert hij die abusievelijk een jaar te vroeg: in september 1989. Daar verklaart hij ook de oorsprong van het motto van deze voorstelling:
‘In september 1989 (moet dus 1990 zijn, red.) was ik weer eens bezig Noord-Amerika te veroveren toen ik in Toronto geveld werd door een ongemak in het onderlichaam, dat een operatie noodzakelijk maakte. De naweeën van ingreep en verdoving maakten me depressief, een geestesgesteldheid waar ik weinig raad mee wist. Mijn geliefde sleepte me door mijn meest duistere verlangens en op de vraag waarom ik dit alles moest ondergaan, gaf een artikel in de National Geographic antwoord. Een Amerikaanse zakenman, gefascineerd door de beide polen, deed mee aan de rage van ontdekkingstochten. Bij een van zijn vluchten werd hij vergezeld door een zeer zwijgzame Canadese piloot. Het zat hen tijdens die reis nogal tegen. Ten slotte vroeg de zakenman aan de piloot die gedurende al die tijd nog bijna geen woord gezegd had: “Why do we have to go through this all?” Waarop deze zei: ”Maybe this is all meant to try us out”.’

Met Losse Nummers keert Freek de Jonge van Carré weer terug naar het Nieuwe De la Mar. Dat Losse Nummers zijn afwijkende vorm mede te danken heeft aan Carré, meldt het schrijven dat de pers op de premièreavond ontvangt. De cabaretier laat daarin melden:
Een bezoek aan het gouden jubileum van collega Peppi in Carré heeft Freek geïnspireerd om, geheel in de oude variététraditie, te kiezen voor losse nummers.

Voor Losse Nummers wordt hem de Scheveningen Cabaretprijs 1992 toegekend, die hij gewoontegetrouw weigert.
Uit het juryrapport: ‘De Jonge is de lachdwang voorbij. Hij staat absoluut aan de top: fascinerend, fabuleus en subliem, juist omdat hij subtiliteit, stilte en tederheid aandurft en beheerst. Het is een belevenis hem aan het werk te zien.’
Freek de Jonge stelt als reactie dat hij zich al genoeg geprezen voelt door het publiek ‘en daar hoeven volgens mij nog niet eens prijzen bij’.

Rubinstein Media geeft in 1991 en 1992 twee dubbel-cd’s uit met radio-opnamen van Freek de Jonge. Op Zelfmoord voor de radio (1991) staan negen voordrachten die hij in 1980 en 1981 voor een klein publiek hield voor VPRO’s Radiotheater. Onderdelen van dit materiaal kwamen terecht in met name de theaterprogramma’s De Komiek (1980), De Tragiek (1981) en De Mars (1982). Het VPRO-radioprogramma Het Evenement zond deze in 1985 uit.

Op Draagmoeders (1992) staan acht latere voordrachten. Die hield hij in 1988 voor het VPRO-radioprogramma Het Pandemonium. Ook hier was publiek bij aanwezig. Beide 2cd’s zijn in 2005 heruitgegeven als het 4cd-luisterboek Ik ben niet helemaal goed, gek eigenlijk.

KRITIEKEN

‘De geluidsband zingt I put a spell on you, dus de artiest die dat nummer kiest om zijn programma mee te openen, is zeker van zijn zaak. Hij heeft genoeg in zijn mars om te weten dat hij het publiek alle hoeken van de zaal zal laten zien. Hij kan zijn toehoorders tarten door te zeggen dat hen vanavond af en toe ongetwijfeld iets zal ontgaan, hij kan hen in een roes brengen door in een razend tempo de ene grap op de andere te stapelen en hij kan abrupt omschakelen naar een andere sfeer – hij weet dat ze mee zullen gaan, hij heeft hen in de hand, hij kan daar zelfs hardop en hooghartig over pochen zonder hen kwijt te raken. Hij is de absolute meester over het universum dat hij zelf creëert.’ (Henk van Gelder in NRC-Handelsblad, 6 februari 1992)

‘Volgens De Jonge zijn de twee jaar onthouding (na De Volgende) niet voor niets geweest. Hij zegt het punt te hebben bereikt waarop hij om niets meer hoeft heen te draaien. Gemotiveerd als een voetballer die een tijdje buiten het eerste elftal is gehouden, knalt De Jonge er een voorstelling uit die nu al een monument in de Nederlandse cabaretgeschiedenis mag heten. (…) In Het juiste woord van L. Brouwers (Wereldbibliotheek, Amsterdam) staan enige tientallen vervangingswoorden voor “schitterend”, zoals grandioos, eclatant, zilverschoon, kostelijk, infraai, om te stelen, piekfijn en superbe. Om niet in herhalingen te vallen en om De Jonge geen onrecht aan te doen, zouden ze eigenlijk allemaal in deze recensie moeten worden gebruikt. (…) Cabaretiers die meenden aanspraak te kunnen maken op de vrijgekomen troon zijn naar de wachtkamer verwezen. Freek de Jonge zet met Losse Nummers de concurrentie, voor zover aanwezig, weer op een ontmoedigende achterstand.’ (Patrick van den Hanenberg in de Volkskrant, 7 februari 1992)

SPEELDATA

10 december 1991 t/m 17 mei 1992.

MUZIEK

Bestaande muziek (op band) van o.a. The Beatles, Willem Breuker, Bob Dylan, Astor Piazzolla, The Rolling Stones en Japanse Zen-monniken.

PUBLICATIES

Tekst



Programmaboekje.
Een heus boekje met, naast programma-informatie, onder meer foto’s, tekeningen en een gewelddadig sprookje.



Verschillende conferences en anekdotes uit de voorstelling zijn, veelal in andere stijl, namelijk als literair verhaal, opgenomen in de bundel Losse Nummers (1992). Het betreft onder meer (fragmenten uit) Het uitzonderlijke, Ongewenste intimiteiten, Dode vogels, Een goed gesprek is graag gedaan, Zuig en blaas en de drie delen van Drie beproevingen.

Teksten uit Losse Nummers zijn ook opgenomen in de bloemlezingen De Rode Draad (1995) en De Toeschouwer (2006). De teksten Apenrots, Concentratie, Geachte Majesteit, Grote schakers, Rode draad, Taak en Waarheen waarvoor? verwijzen naar de voorstelling, want die staan niet in de gelijknamige bundel. Dit in tegenstelling tot De beproeving (1) en Het uitzonderlijke, die beide ook deel uitmaken van het boek Losse Nummers.

Het houthakkerslied staat afgedrukt in de herdruk van Iets rijmt op niets (1997), in Leven na de dood (2004) en in Wees niet bang (2007).

Geluid

CD (1992).

CDS Het houthakkerslied (1992).

Beeld

VHS-uitgave als deel 14 in de videoserie in 16 delen (1992).

DVD (met De Tol uit 1995), als de laatste van vijf 2dvd’s in cassette onder de titel De Komiek. De grote shows 1980-1995 (2004).

[Tekst: Frank Verhallen uit ‘Kijk! Dat is Freek’]