Jacques Klöters – Ik moest vanmorgen denken…

Ik moest vanmorgen denken dat Freek de Jonge en zijn Hella in een nieuwe verhouding staan met hun publiek nu zij zich in een museum tentoonstellen. Ze zijn kunstenaars en kunstwerken ineen, maar hoe reageren ze op opmerkingen van het publiek?

Freek kon het vroeger nog al eens aan de stok krijgen met zijn publiek. Hij wilde namelijk niet zomaar publiek, hij wilde het juiste publiek. Voor de meeste artiesten is dat geen punt, ze zijn bij als er überhaupt publiek komt, maar voor de groten die altijd uitverkocht zijn, gaat het niet alleen om de kwantiteit maar ook om de kwaliteit van de bezoekers.

Het is wel gebeurd dat Theo Maassen mensen wegstuurde uit de zaal. Dat is geen arrogantie, maar hij zag dat de avond bedorven zou worden door die bezoekers. Fons Jansen die vrijwel altijd uitverkocht was zonder dat hij ooit reclame maakte, wilde geen groepen in de zaal. Youp weert ook vriendenclubs, meidenavonden, vrijgezellenparties uit z’n zaal. Hij weet dat die mensen een eigen feestje gaan vieren, vaak ten koste van de voorstelling.

Naar dit soort cabaretiers gaan mensen kijken die eens goed willen lachen. Normaal lachen ze niet vaak, daarvoor doen ze te belangrijk werk, maar ze verlangen naar de cabaretier als naar een vakantie. Ze zijn uitgelaten in de zaal en hun lach loopt de cabaretier vaak voor de voeten. Een cabaretier als Freek die makkelijk improviseert, wijkt dan van zijn tekst af, neemt die te luidruchtige mensen in de maling, scheldt ze desnoods uit en probeert ze weer in het gareel te krijgen, en zo een homogeen publiek te krijgen. Maar hun lach kan hij niet missen, hij blijft toch hun slaaf.

Hoe zal dat zijn in Groningen? Mist hij daar de lach? Freek en Hella de Jonge tonen er hun liefde en dat maakt ze kwetsbaar. Maar beeldendekunstbezoekers zijn anders dan cabaretbezoekers. Het publiek wil als een cabaretier de diepte in gaat wel eens morren. We gaan toch niet moeilijk doen? Ik kom hier om te lachen! Maar er zijn ook andere bezoekers, mensen voor wie het komische meer is dan een rare muts die ze af en toe opzetten. Spotters, grijnzers, cynici. Voor hen is het komische een levenshouding, een manier van denken. Ze willen niet lachen maar ze mòeten lachen. Vaak zijn het idealisten met te scherpe ogen. Ze zien hoe de wereld er uit zou moeten zien en tegelijkertijd hoe hij er werkelijk uitziet. De een ziet de wereld als een tragedie en de ander als een komedie. De werkelijkheid is om te janken, maar ook om te lachen. Lachen om niet te hoeven huilen, lachen om te laten zien hoeveel pijn je verdragen kunt.

Het publiek zit vaak niet te wachten op moralisme, op het opgeheven vingertje van de cabaretier. Maar toch is het cabaret altijd een vorm van vrolijke deugd-ethiek geweest. Hoe moeten we leven? Wat is goed, wat is fout? Waar ben je voor, waar ben je tegen, wie maak je belachelijk, wie is je held?

Cabaret bespreekt vaak maatschappelijke kwesties. Oordeelt over smaak, moraal en deugden. Presenteert authentieke figuren die kunstenaar en kunstwerk tegelijk zijn en zo van hun leven een kunstwerk proberen te maken. De cabaretier kan meehelpen bij het vormen van opinies, het sterken van een kritische houding en het ontmaskeren van autoriteiten.

Naast de lachers en de denkers zitten ook wel de zoekers in de zaal. Zij zoeken in zichzelf naar wat goed en fout is en wijzen niet meer om zich heen. Ze proberen de kluwen van geboorte, opvoeding, moraal, carrière en relaties te ontwarren.
Goed en fout heeft veel te maken met het gezelschap waar we voor gekozen hebben, schreef Hannah Arendt en dat gezelschap wordt gekozen door het denken in voorbeelden van personen, gebeurtenissen uit heden en verleden.

Als de Grote Verhalen ongeldig zijn gebleken en tot terreur hebben geleid, dan zoeken we het maar in de kleine persoonlijke verhalen die kunnen helpen ons met ons lot te verzoenen en een weg kunnen wijzen.

Het is juist dat wat het cabaret de laatste jaren doet. Ik heb de tijd nog meegemaakt dat het cabaret ideologisch gekleurd was, maar plotseling in de jaren 80 veranderde dat. Het was Freek de Jonge die begon met het verhalen vertellen over zijn leven. Het waren poëtische en komische vertellingen met vele uitweidingen naar de actualiteit.
Freek veranderde het spel. Zijn formule werd overgenomen door Youp van ‘t Hek en vele anderen, zodat het hedendaagse format van het cabaret het zelfportret in verhalen is van de geestige solist.
Het fascinerende van zijn persoonlijke zoektocht naar waarden op het cabaretpodium is ook gekomen door zijn vrouw Hella die als beeldend kunstenaar de bijzondere vormgeving verzorgde en zo het theateraspect versterkte.
Freek is niet zoals de in gescheurde spijkerbroek ronddribbelende standuppers. Zijn act wordt altijd theater, hij pakt groots uit met decor, muziek en kleding. De hand van Hella is hierin steeds zichtbaar.

Freek kiest altijd de moeilijke weg, is altijd een ongemakkelijke zoeker geweest, je kunt makkelijk moe van hem worden en natuurlijk heeft hij daarbij publiek verloren. Voor hem zijn mythes, moraal en metafysica wat muziek is voor een circusclown. Wie zal de clown verwijten dat hij muzikaal is? De filosoof dat hij filosofeert?
Freek had de lachers, de denkers en de zoekers veel te bieden. Hij was de komiek, de tragiek en de bedevaart in één persoon. Ik volg hem nu al vijftig jaar op zijn vreemde kronkelpaden en zie hem af en toe in de berm belanden, maar ook dat hoort bij hem. Ik begin steeds nieuwsgieriger te worden naar wat hij en zijn vrouw daar in Groningen uitvoeren.

Jacques Klöters – Facebook column