Waarom zouden Freek en Hella het ook rustiger aan gaan doen?

Peter Middendorp bezocht de tentoonstelling en schreef een column in De Volkskrant over aandacht, ouder worden en stoppen.

Waarom zouden Freek en Hella het ook rustiger aan doen?

Peter Middendorp – 19 oktober 2018, 15:59

In het Groninger Museum hebben Freek en Hella de Jonge een tentoonstelling gemaakt, Het Volle Leven. Ze zijn alle openingsuren in de zalen, waarin ze de programma’s, kostuums en beelden laten zien die ze in de jaren hebben gemaakt, de schilderijen die ze verzamelden en foto’s die ze van zichzelf lieten maken.

Tussen alles is een podium waarop Freek en Hella gedurende de dag met gasten over hun kunst praten, en kunst in het algemeen.

Hella maakte ontbijt in een keukentje, Freek oefende op een gitaar. Ik ging zitten, ik wilde opgaan in het publiek, en van daaruit zachtjes observeren. Maar er was nog geen publiek, ik was te vroeg. Freek had me in de gaten en kwam vriendelijk op me af.

De avond tevoren had een bezoekster onderweg naar buiten ‘tsss’ gezegd, ‘hoeveel aandacht wil je hebben?’ Het zat hem dwars. Hij zou een paar dagen later nog een column in het Dagblad van het Noorden schrijven, waarin hij het oordeel van de bezoekster op de hak nam: ‘Kunst – het is om van uit je vel te springen.’

‘Als je iets niet begrijpt’, zei Freek, ‘neem dat dan mee naar huis als basis voor zelfonderzoek. Denk er nog eens over na.’ Het was een van de belangrijkste elementen uit het begeleidende manifest. We verwaarlozen onze zintuigen, we geven ze de kost niet meer, zo druk zijn we met oordelen. Stel je oordeel uit, zei Freek. Stel je oordeel uit!

We zaten tegenover elkaar en zijn hoofd hing voor het mijne, dat mooie, typische Freek de Jonge-hoofd, een kunstwerk op zichzelf, bijna afneembaar, zoals dat vroeger bij ons thuis ook zo vaak in het beeldscherm had gehangen, half gekanteld, sceptisch en afwachtend, alsof hij je nog drie seconden gunde om je eigen hersens te laten werken.

‘Hoe oud ben jij?’ vroeg hij. ‘47? Ah, ik andersom: 74.’

Ik keek naar hem. Hij leek ook wel wat op mijn vader, die 76 werd. Ze hadden een vergelijkbaar voorhoofd en dezelfde donkerbruine ogen, die door de brillenglazen werden vergroot. Het was alsof ik mijn vader hoorde praten toen hij zei: ‘Aandacht? Dat is net zoiets als zeggen dat ik het eens wat rustiger aan moet doen. Waarom zou ik het in godsnaam rustiger aan gaan doen?’ En het was alsof ik tegen mijn vader praatte toen ik zei: ‘Voor jou is er misschien geen reden om te stoppen, maar denk ook eens aan ons!’

Even hing het hoofd van Freek stil en roerloos voor me. Als ik dat prachtige, gebeeldhouwde hoofd ooit in bezit wilde krijgen, dacht ik, moest ik het nu afnemen en het ermee op een lopen zetten. ‘Door zo lang door te gaan’, zei ik, ‘voelen mensen zich schuldig die er wel op tijd een punt aan willen draaien.’

Hij zuchtte opgelucht, ik ook. En terecht, hij had gelijk. Waarom zouden ze het ook rustiger aan doen? Freek en Hella maakten kunst, ze leefden ervoor, ze waren het. Als je hun de kunst afnam, bestonden ze misschien wel niet meer.

Oorspronkelijke column in De Volkskrant