Dag 30: Eeuwige jeugd

ooit ging mijn vader in de lente
met mij naar het kleine meer
hij liet mij in het water kijken
ik zag mijzelf als oude heer
de zomer leek voorbijgevlogen
mijn ogen traanden van de pijn
want een kind kan nog niet weten
wat rimpelingen zijn

nu de herfst begint te razen
ga ik alleen naar het kleine meer
ik zie mijzelf in het zwarte water
herken mijn jongenstrekken weer
wie weet dat waterrimpelingen
een gevolg zijn van de wind
kan altijd in de spiegel kijken
en zichzelf weer zien als kind

eeuwige jeugd is zonder spijt
geen flauw benul van plaats of tijd
er is alleen maar heden
geen toekomst of verleden
zolang me heugt
eeuwige jeugd

de winter zal nu weldra komen
niet alleen mijn haar wordt grijs
ik zal weer naar dat kleine meer gaan
om voet te zetten op het ijs
het harde water zal mij dragen
tot het winterweer verveelt
ik zal verdrinken in de lente
verzinken in mijn spiegelbeeld