De Brillenkoker


De Peniskoker, dat was de werktitel. Die naam zou de pan waarin hij staat te roeren een heel andere inhoud gegeven hebben. Maar hij vindt de titel uiteindelijk te gezocht en verandert die in De Brillenkoker.
‘Met hetzelfde genoegen waarmee dames hun tasjes volproppen met frutsels, lekkere geurtjes, papieren zakdoekjes en andere intieme benodigdheden, heeft Freek de Jonge dit boek gevuld met herinneringen, verhalen, liedjes en columns.’ Dat meldt de achterkant van het boek Het Damestasje (1987). In het nawoord van zijn boek Losse Nummers (1992) zal Freek de Jonge later schrijven dat deze uitgave op dezelfde wijze tot stand is gekomen als de andere twee uit een serie van drie waarvoor het uitgangspunt is ‘dat alles wat erin staat een keer uitgesproken moest zijn’.
Het Damestasje is het eerste boek uit de reeks en Losse Nummers dus het derde en laatste. De tweede uitgave, uit 1990, kreeg als titel De Brillenkoker.
De Brillenkoker bestaat uit 33 teksten. Door de verschillende opmaak van de verhalen versus de theaterteksten lijkt het boek overwegend te zijn opgebouwd uit literaire verhalen. Slechts negen teksten hebben de structuur die we kennen uit zijn theatertekstuitgaven, waarbij hij zinnen afgebroken onder elkaar plaatst en grotendeels afziet van interpunctie. Dat dat vormaspect geen goede graadmeter is, blijkt uit het feit dat de helft van de teksten die we kennen uit de theatervoorstellingen in deze bundel staat afgedrukt als verhaal.
In Losse Nummers heeft hij een nawoord opgenomen waarin hij de oorsprong van teksten duidt. In Het Damestasje en De Brillenkoker ontbreekt die toelichting helaas. Zo moet de lezer zelf op onderzoek uit om te weten dat Lassie in de WAO, Paus pijpt Waldheim, Onderbroekenverdriet en Van Gewest tot Gewest en terug (als Koetjedood) afkomstig zijn uit de voorstelling De Pretentie (1987). Uit de oudejaarsconference De Ontlading (1988) komen Haar zonder naam, Mijn geboorte en Het meisje met de wegwerpaanstekers. En In de wachtkamer, Onbekende adressen, Onderbroekenverdriet en Papa, wie ben ik? kennen we uit zijn meest recente programma: De Volgende (1989).

Uit De Volgende komt ook Mijn eerste bril. Want wat dames in Het Damestasje stoppen, was al verteld. Maar waarvoor dient De Brillenkoker…?

(…) Het eerste wat ik zonder bril zag, was de smid die ons tuinhek aan het lassen was. Om maar niets van het moois te missen, was ik er zo dicht mogelijk bij gaan staan. Daar heb ik nog lang plezier van gehad. Maanden later stonden de vonken nog in mijn netvlies gegrift.

Schets van Freek voor het oorspronkelijke omslag van het boek De Brillenkoker
dat toen nog De Peniskoker heette.
Leven na de dood
Schets van Freek voor het oorspronkelijke omslag van het boek De Brillenkoker
dat toen nog De Peniskoker heette.

KRITIEKEN

‘Ik heb hem het verhaal van de afgedankte hond en dat over het homo-erotische samenzijn van de paus en Kurt Waldheim horen voordragen – met die ongeëvenaarde pathetiek in zijn stem, waardoor ook de kluchtige grofheden werden meegesleurd in golven van hilariteit.’ (Henk van Gelder in NRC-Handelsblad, 14 december 1990)

‘Sommige romanschrijvers worden “grote vertellers” genoemd, omdat het “verhaal” het meest opzienbarende aspect van hun boeken is. Hiermee wordt – meestal onbewust – een overstap van een geschreven genre naar een mondeling genre gemaakt. Freek de Jonge maakt deze stap in omgekeerde richting: van een kunstenaar in een orale traditie wordt hij een schrijver en de toehoorder wordt lezer. Zijn bundel De Brillenkoker begint als de weergave van een verhaal dat in een conference zou passen: de zinnen zijn afgedrukt in fragmenten die lijken overeen te komen met ademstoten. “Ik kreeg pas op mijn dertiende een bril, omdat mijn vader van mening was dat je als kind zo weinig mogelijk dingen moest zien waar je later in je leven last van zou kunnen krijgen.”
Je hebt de neiging Duitse komma’s neer te zetten, alsof het om poëzie gaat. (…)
De indeling in hapklare zinsfragmenten is zo suggestief, dat je er de schelle, enigszins klaaglijke stem van De Jonge bij denkt te horen. Maar al lezende verdwijnt de herinnering aan iemand die op een podium schijnbaar moeiteloos fantaserend de ene na de andere absurde vertelling uit zijn mouw schudt. Als De Jonge de indeling in spreekregels loslaat, wordt het onontkoombaar duidelijk: het gaat hier om een literair genre; we hebben te maken met een rasschrijver. Een schrijver die dat genre overigens bijna voor zichzelf alleen heeft. (Pieter-Jan Mellegers in het Utrechts Nieuwsblad, december 1990)

PUBLICATIES

Eerste en tweede druk, beide paperback (1990).

Derde druk, paperback (1991).

In De Rode Draad (1995) en De Toeschouwer (2006) staat een aantal teksten uit deze bloemlezing afgedrukt: In de wachtkamer, Mijn eerste bril, Mijn geboorte, Mijn groentijd, Het meisje met de wegwerpaanstekers, Paus pijpt Waldheim, De speaker spreekt en Van gewest tot gewest en terug.

[Tekst: Frank Verhallen uit ‘Kijk! Dat is Freek’]