Gemeen Goed
Gemeen Goed is de naar de grote zaal geschreven versie van Langzame Liedjes. De rode draad van de voorstelling is dan ook dezelfde: het dertigjarig jubileum van Freek de Jonge als artiest.
Het is een bijzondere avond, dames en heren. Het is vandaag precies ongeveer dertig jaar op de kop af geleden dat ik in dit malle vak ben terechtgekomen. Dat vieren wij vanavond een beetje. U kunt zich misschien nog wel herinneren hoe ik ooit begonnen ben: met Bram Vermeulen. Die heeft vorig jaar zijn 25-jarig theaterjubileum gevierd. Het was altijd een beetje een wedstrijd tussen ons. Dus ik dacht: die is makkelijk gewonnen na deze voorzet.
Dertig jaar geleden deden wij auditie bij de oude René Sleeswijk. Zaal Marcanti. Die audities van Sleeswijk, dat was wat in die tijd. Als je daar doorheen kwam, dan lag heel… Osdorp voor je open, zal ik maar zeggen. Dan kon je aan de slag. Wij hadden die auditie gedaan en die Sleeswijk roept: ‘Stelletje amateurs.’ Ik zal het nooit vergeten. Wij zijn meteen de volgende dag gaan repeteren. Dat kan ik me nog goed herinneren. En wat ben ik goed geworden, hè. Dat mag ook wel eens een keer door een objectief persoon gezegd worden.
Het is niet de enige keer dat hij de draak steekt met dat jubileum, onder meer door als drijfveer voor dit feest de afgenomen publieke belangstelling te noemen. De Jonge: ‘Ik ben in een stadium van mijn carrière dat ik iedereen kan gebruiken.’
Ook deze keer hangt er feestverlichting en zo’n afzichtelijk bordje met de tekst Hulde aan de jubilaris. Maar is het toneelbeeld al zeer verfraaid omdat de kleinschalige gelegenheidsvoorstelling nu in de grootste theaterzalen speelt, dat geldt nog meer voor het repertoire, dat hij inderdaad meenam uit Langzame Liedjes, maar dat hij herschikte en uitbreidde met nieuwe nummers, zoals Oom Wim is dood.
oom Wim is dood zei moeder aan de telefoon
er gaat aan hem zei ik niet veel verloren
maar goed hij is ooit op een dag geboren
en gaat dus op een dag weer dood gewoon
zo mag je niet praten zei mijn moeder zacht
ze tracht mij al mijn hele leven af te remmen
het is haar nooit gelukt mij helemaal te temmen
het doet haar pijn als het publiek om mijn cynisme lacht(…)
ik ging er vaak met vakantie en speelde dan zijn knecht
ik mocht eieren uithalen en de kippen voeren
zakken meel wegbrengen en in varkenstroggen roeren
er werd hard gewerkt en weinig gezegd
ooit had ik een der varkensstallen uitgemest
en was daarna vergeten de deur goed af te sluiten
dat bleek want even later liepen alle varkens buiten
dat was om met oom Wim te spreken niet zo besthet was herfst de wei was zompig het gras spekglad
ik zie oom Wim nog staan die cowboy uit Terwolde
hoe er vanachter een varken door zijn benen holde
hoe hij door de lucht vloog en landde op zijn gat
daarna ging oom Wim tegen dat varken zo tekeer
dat ik ineenkromp omdat ik wist dat hij mij bedoelde
ik stamelde iets van het spijt me maar ik voelde
dit is de laatste keer dat ik bij hem logeeroom Wim is dood en mijn moeder heeft gelijk
je moet nooit min over de doden spreken
hij heeft ervoor gezorgd met al zijn streken
dat ik met andere ogen naar een varken kijk
Het geheel is een zeer bonte aaneenschakeling van oud en nieuwer, komisch en serieuzer liedrepertoire, muzikaal opnieuw begeleid door Robert Jan Stips en Martin Bakker en een paar keer Hella de Jonge op viool. Als extra muzikant speelt drummer Roy Bakker mee, vaste begeleider van… Bram Vermeulen. Daarnaast bevat het programma verhalen en conferences, waaronder, Toon Hermans zeer indachtig, een hilarische anekdote over zijn ‘ritmische defect’ bij de harmonie en een bizarre lezing, opgebouwd uit een aaneenschakeling van steeds verder afdwalende terzijdes. Maar ook, vanaf de eerste rijen in de zaal verteld, een kostelijk verhaal over een theatervoorstelling van Joop – Swiebertje – Doderer, waaraan de beginnende cabaretiers van Neerlands Hoop indertijd als tekstschrijvers meewerkten.
Het meest opmerkelijk aan Gemeen Goed zijn echter de acrobatische grappen en grollen, zoals gedemonstreerd in de hondendresseur-act die hij in de pauze (!) opvoert, zogenaamd ter voorbereiding van het variété waarmee de tweede helft moet beginnen. Maar ook de keren dat hij plaatsneemt achter het drumstel dat het podium wordt opgereden. Dat zijn onbekommerde lolnummers waarmee hij steeds meer blijk geeft van zijn voorliefde voor dit genre, maar ook van het weer volop kunnen genieten van het podium delen met anderen.
Dat er minder publiek is om de voorstelling met hem te delen, zit hem wel dwars. In Theater Carré vraagt hij aan het einde zelfs of mensen toch vooral anderen attent willen maken op de voorstelling. ‘Als iedereen nou één iemand…’
[Tekst gaat door na de foto’s]
COULISSEN
Eigenlijk zou deze show er niet gekomen zijn. Maar het plan speciaal voor Theater Carré een ‘multimediale musicalversie’ van zijn roman Zaansch Veem te ontwikkelen, strandde tijdens de voorbereiding. En dus besloot hij de gelegenheidsvoorstelling Langzame Liedjes, die hij in augustus slechts vier keer opvoerde, te hernemen en uit te werken tot productie voor een grote zaal. De theatertour van februari t/m mei 1997 krijgt nog een staartje in Vlaanderen aan het begin van het theaterseizoen 1997-1998.
Dat ‘uitwerken’ van een bestaande productie is geen ander maakproces dan het opzetten van een nieuw programma, zo vertelt hij tegen Corine Koole (Het Parool, 15 maart 1997):
‘Over deze voorstelling ben ik al zeer tevreden geweest. Maar nu ben ik er weer niet tevreden mee. Dat verandert. Vorige week dinsdag hadden we in Leeuwarden een slechte voorstelling. Door een aantal omstandigheden had ik het niet naar mijn zin en dan ben ik vervolgens twee dagen bezig om te kijken: hoe kunnen we dit voorkomen. Maar zelfs als ik er dik tevreden mee ben, blijf ik het gevoel hebben: daar kan nog wel wat bij en daar kan nog wat af. In wezen is het een organisme, het leeft, je kunt er altijd mee bezig blijven. (…)
Er zijn nog wat haperingen in de verhalen, in de volgorde, we zijn nog steeds aan het schuiven, er is nog ontzettend veel te doen. Ik doe dit keer weer veel liedjes en een lied heeft zijn eigen wetten. Tijdens het zingen merk je dat bepaalde dingen niet lopen, dus daar blijf je over nadenken. Ik wil het allemaal goed en volmaakt. Ik verander steeds kleine woordjes. Maar over het algemeen ben ik niet zo’n veranderaar op papier. Dat gaat meestal tijdens de voorstelling. (…) Vroeger ging ik wel improviserend op het toneel, maar dat durf ik niet meer. Die onbevangenheid van de debutant heeft plaats gemaakt voor de angst iets te verliezen, vrees ik. Je hebt iets op te houden, je moet iets presenteren, dus je gaat je voorbereiden. Ik schrijf altijd alles uit. (…) Wanneer ik genoeg materiaal heb, ga ik daar meteen mee naar de mensen. Het is gek, maar ik voel me dan nog vreselijk verlegen en onzeker. Ik lees alles voor en terwijl ik voorlees, merk ik: o ja, dat is leuk, hé, daar lachen ze om. (…) Een zaal voelt je aan. Ik zie het als communicatie. Daar is het mij allemaal om begonnen. Wanneer die communicatie ontbreekt, kan ik wel ophouden. En omdat je om te communiceren twee partijen nodig hebt, kan ik na al die jaren nog steeds niet in mijn werkkamer voorspellen hoe het publiek gaat reageren. (…) Het publiek is altijd van goede zin. Dat gaat heus niet zoveel geld betalen om zich een avond lang te ergeren. Dus als het niet goed gaat, ligt het aan mij. (…) Je mag nooit een voorschot nemen op het succes. Nooit ervan uitgaan dat het die avond wel zal lukken, dat de zinnen en liedjes waar je zelf een enorme voorpret over gehad hebt ook echt leuk zijn, want je wordt meteen gestraft. Ik moet nederig blijven.’
Na afloop van de Amsterdamse première ontvangt Freek de Jonge uit handen van Toon Hermans de Hermans: een plastiek van beeldend kunstenaar Erik Claus. De Hermans wordt, slechts bij incidentele gelegenheid, uitgereikt aan een man of vrouw die van uitzonderlijke betekenis is voor de ontwikkeling van het veelkleurige Nederlandse entertainment en is eerder toegekend aan Toon Hermans (1987) en Herman van Veen (1992). De jury spreekt van een unieke gebeurtenis, aangezien Freek de Jonge tot dan toe elke prijs weigerde.
Het juryrapport:
De jury, bestaande uit Toon Hermans en de directie van Carré, Bob van der Linden en Hubert Atjak, prijst de wijze waarop De Jonge impulsen voor een nieuwe toekomst van het Nederlandse cabaret heeft gegeven. Volgens de jury heeft Freek de Jonge in de afgelopen jaren de trend gezet naar een zeer persoonlijke benadering van cabaret. Daarbij schuwt hij niet het publiek zeer nauw te betrekken. Na een daverende lach slaat hij het publiek met het leed van de wereld om de oren om vervolgens met een zeer geëmotioneerd lied een andere zijde van zichzelf te laten zien. Daarnaast is De Jonge een van de eerste theatermakers die sterke visuele elementen aan het cabaret heeft toegevoegd, waardoor zijn voorstellingen een theatraal karakter kregen. De Jonge neemt het begrip one-man-show letterlijk: zonder enige begeleiding van pianist, orkest of persoonlijk assistent weet hij het publiek in zijn eentje avondvullend te boeien.
In september staat de klapper van Gemeen Goed, zijn meezinger Leven na de dood (op muziek van Bob Dylans Death is not the end), twee weken op nummer één in de Nederlandse hitparade. Dan wordt het lied verdrongen door Candle in the wind, de ode van Elton John aan prinses Diana. Eerder bereikten lp’s van Neerlands Hoop de Elpee Top 10 en de cover Peter (ik ben verliefd) en recenter Dankzij de Dijken (naar de Nits) waren weliswaar radiohitjes, maar haalden niet de Top 40.
Freek de Jonge (in het Algemeen Dagblad van 14 augustus 1997): ‘Dat is allemaal een gevolg van marketing. (…) Als je ziet wat er allemaal moet gebeuren om zo’n plaatje op de zender te krijgen, dat is één grote worsteling. Hoe dat bij de publieke omroep is geregeld, is ongelooflijk bizar. (…) Als je ziet hoe streng daar wordt geselecteerd op wat wel en niet op de radio wordt gedraaid, dat ook daar allerlei buitenlandse shit de voorkeur krijgt boven Nederlandse kwaliteit, dat discjockeys hun eigen keuze niet meer mogen maken en dat daar door mensen als Frits Spits aan wordt meegewerkt. Dan zakt werkelijk je broek af! Dus op zeker moment heb ik een hoge bons van de radio aangesproken en gevraagd waarom mijn plaatje nooit werd gedraaid (…): Willem van Beusekom (directeur radio en televisie van de NPS). Hij, zei hij, zou eens bellen. Ik weet niet of dat de sleutel naar het succes is geweest, maar daarna is het in elk geval wèl gedraaid. Als je er een beetje in doordringt, merk je wat een rare wereld dat is. Dat zit erg vreemd in elkaar, heel gesloten. Gek eigenlijk, dat in een open land als Nederland zo weinig bekend is over hoe Radio 1, 2 en 3 functioneren. Al wil ik wel zeggen dat een paar mensen zich van die gang van zaken niets hebben aangetrokken. Henk Westbroek gaat er dwars doorheen, die heeft Robert Jan en mij in zijn programma laten optreden. En Jack Spijkerman heeft er ook het een en ander aan gedaan, bij hem zijn we in Spijkers met koppen geweest.’
Op de vraag of het succes ‘leuk meegenomen’ is, antwoordt hij: ‘Hartstikke leuk! (…) Maar het meeste geld gaat toch naar degene die het ’t hardst nodig heeft… Bob Dylan zelf…’
De oerversie van Leven na de dood stamt uit 1989. In De Volgende zong Freek de Jonge het, terwijl hij zichzelf op een orgeltje begeleidde. Pas nadat Gemeen Goed twee maanden aan het inspelen is en men de cd gaat opnemen, komt het lied bovenborrelen, op die cd en, als toegift, in de voorstelling. Freek de Jonge schrijft er nieuwe coupletten voor, die hij vervolgens weer regelmatig aanpast met actuele verwijzingen. De single krijgt ook nog twee tekstversies als opvolger, waaronder, in het kader van de serie voorstellingen in september en oktober, ook nog een Vlaamse.
De bestorming van de hitlijst staat in schril contrast met de geringe publieke belangstelling voor de serie van zes weken Carré. De Volkskrant wijdt er op 2 mei 1997 zelfs een bericht aan: ‘…De Jonge’s nieuwe programma trekt onthutsend weinig bezoekers. Volgens adjunct-directeur Hubert Atjak van Carré zit de zaal in het weekend nog wel “vol” (niet te verwarren met “uitverkocht”). Maar op doordeweekse dagen zit er niet meer dan eenderde van wat er in Carré kan. “Het valt tegen”, zegt Atjak. Hoe komt dat? Is Nederland uitgekeken op het tegendraadse vuurwerk van De Jonge? Atjak denkt van niet. Het publiek wil juist de Freek van de conferences zien. Dat merken ook zijn kassamedewerkers, die van bezoekers wel erg vaak de argwanende vraag krijgen voorgelegd of Gemeen Goed inderdaad een programma met alleen liedjes is. Atjak: “Freek heeft een keer in een interview gezegd dat Gemeen Goed een liedjesprogramma was. Misschien zijn de mensen daardoor op het verkeerde been gezet. Het publiek weet niet dat er wel degelijk wat te lachen valt”.’
Dat zelfs de pers zich op het verkeerde been heeft laten zetten, blijkt uit de recensie die op 16 mei – één dag voor het einde van de tournee! – in HP/De Tijd verschijnt. Annemarie Oster begint haar wekelijkse theaterrubriek als volgt:
‘Uit vrees voor een luisterliedjesrecital heb ik de première van Freek de Jonge’s Gemeen Goed overgeslagen. Waar het misverstand dat dit optreden hoofdzakelijk uit pretentieuze chansons zou bestaan vandaan komt, weet ik niet, maar door de weken heen bereikten mij steeds vaker berichten dat het juist boordevol conferences zat! Op de valreep bezocht ik daarom Carré.’
Om het succes van Leven na de dood te vieren, wordt op 6 oktober 1997 een concert georganiseerd in de Amsterdamse poptempel Paradiso. Onder de titel De Toegift brengt een grotere bezetting (met gitarist Mark Boon en bassist Norbert Sollewijn Gelpke) liedjes ten gehore van Neerlands Hoop en uit de muzikale programma’s van de afgelopen jaren, waaronder dus ook Gemeen Goed, dat op dat moment nog doorspeelt in Vlaanderen. Op de Paradiso-avond wordt ook de gouden plaat voor Leven na de dood uitgereikt.
Om dit genoegen niet tot deze ene avond Paradiso te beperken, besluit hij nog een kleine tour te maken met deze voorstelling. Onder de titel Rapsodia (anagram van Paradiso) starten Freek cum suis op 2 april 1998 in de Utrechtse Stadsschouwburg en ze eindigen 7 en 8 april in Theater Carré.
De cd van Rapsodia is het Paradiso-concert. Als cd-tekst schrijft Parool-hoofdredacteur Matthijs van Nieuwkerk:
Regen op de Weteringschans. Uitverkocht. De zanger is terug in de kerk. Heilige grond. Pa-ra-di-so met je kutpubliek. De enige grap. Goeieavond. In de nok een vangnet vol met sambaballen. Hing dat daar altijd al? Bello de Hond. Hoezo jeugdsentiment. Het dak tikt het ritme van de regen. Een stem als brandend zand. Rock ‘n’ Roll. Kauwgom, Mayonaise, Dankzij de Dijken. De ballenkneller. De hijger, niet te vergeten. Een goede titel is het halve werk. Heilige grond, Prince, U2, en The Rolling Stones. Sympathy for the devil. Als nederpop. The nature of the game = de regels van het spel. Zijn Mick en Freek niet even oud? De sambaballen vallen als ritmesectie. Refrein: Oe-oe, oe-oe. Koninklijke uitvoering. Meer. Meer. Heer, heb meelij met de Belgen. Een klaaglijke mondharmonica. Zo klonk Dylan in zijn beste jaren. Jaren van voor De Heer. De Jonge God. Vroeg hij niet: wat is de zin van het leven? De zin van het leven is er zin in hebben. Als Freek in Paradiso.
In de voorstellingen Langzame Liedjes en Gemeen Goed experimenteert Freek de Jonge met een nieuwe liedvorm, die hij zelf omschrijft als ‘conferences op muziek’ en (in het programmaboek van Gemeen Goed) als Songference. In Het Parool (van 15 maart 1997) zegt hij over de rol van Robert Jan Stips hierin:
‘Ik beschouw Robert Jan Stips als een meester op zijn gebied, aan wie ik me graag overgeef. We voelen elkaar perfect aan. Met hem heb ik in deze voorstelling dingen ontdekt die volkomen nieuw zijn. Wat we met de piano doen. Die combinatie van liedjes en conferences. (…) Dat is zoiets geweldigs, dat je ineens iets nieuws ontdekt, al is het dan een subtiele nuance, net toen je dacht dat het voortaan alleen maar herhalen zou worden. Ik heb ontzettende zin om samen met Robert Jan een uur muziek en taal te gaan doen in kleine zalen op improvisatiebasis.’
KRITIEKEN
‘Op een toneel dat het midden houdt tussen een feestzaal (met guirlandes vol lampjes) en het kleurig belichte decor voor een televisieshow uit de jaren zeventig, speelt Freek de Jonge dat hij zijn dertigjarig artiestenjubileum viert en zich de held voelt die nog één keer wil schitteren – al weet hij heel goed dat helden soms danig kunnen tegenvallen als ze te lang blijven optreden. Voor de held in kwestie is er immers maar één alternatief: de dood. In zijn laatste, tegenvallende oudejaarsavondconference rustte datzelfde thema als een zware last op zijn schouders, maar nu lijkt hij er aanzienlijk minder zwaar aan te tillen. Hij maakt er een paar grappen over en gaat daarna als vanouds aan het werk alsof er niets aan de hand is. Hij zingzegt, declameert en zet een keel op bij de lenige muziek van Stips, hij drumt een potje mee en hij vertelt vrolijke verhalen, waaronder het hilarische relaas van een kindervoorstelling met Swiebertje en een zotte toespraak waarin iedere zinsnede dusdanig wordt geclausuleerd dat er geen enkele zinnige mededeling meer overblijft.
Zo wordt Gemeen Goed bovenal een ontspannen avond, met een handvol gave nieuwe liedjes en een paar conferences met een hoge grapdichtheid. En op de beste momenten vloeien lied en conference samen in een nieuw genre, dat De Jonge in zijn bundel aanduidt als “een soort conference op muziek”. De held kan, met andere woorden, nog naar hartelust jubileren.’ (Henk van Gelder in NRC-Handelsblad, 19 maart 1997)
‘Het was er lang niet uitverkocht, een nalatigheid van het Nederlandse volk waaraan de conferencier herhaaldelijk refereerde. (…) De geringe opkomst zit De Jonge, die gewend is aan en verwend door volle zalen, duidelijk hoog. (…)
Wat een overrompelend charismatische persoonlijkheid stond daar weer op het toneel. Al meteen bij het eerste liedje over jongens die later mannen willen worden, was ik verkocht. Temeer daar ik bij dit hachelijke onderwerp doorgaans al bij voorbaat ineenkrimp, uit angst met mannelijke snoezigheid om de oren geslagen te worden. Maar zo dom is De Jonge niet. Alle zelfvertederende klippen worden in deze bijna Brel-achtige liedjestekst omzeild. En mocht het nog niet duidelijk zijn dat de zingzegger zichzelf en alle “volwassen” mannen op de hak neemt, dan geeft zijn macho-motoriek wel uitsluitsel. Wat een leuke kerel. (…) Terugdenkend aan dit heerlijk avondje heb ik, afgezien van een paar liedjes, het ene wat mooier dan het andere, maar allemaal prachtig gespeeld en op muziek gezet door een bescheiden en daardoor sterk aanwezige Robert Jan Stips, toch voornamelijk van de conferences en clownsnummers genoten. Zo zie ik Freek diabolisch trommelend in een geheel uit drumstel opgetrokken hok. Of, krampachtig lachend jonglerend – nog knap ook – met vervelende ringen. Om maar te zwijgen van het geniale hondennummer met veel bespottelijke attributen, vieze geluidseffecten en geblaf uit de coulissen, uitmondend in quasi-interactie met niet aanwezige honden. Al die nummers zou ik dolgraag nog een keer willen zien, uit angst dat hij ze misschien niet meer doet, kwaad als hij is dat er te weinig mensen kwamen.’ (Annemarie Oster in HP/De Tijd, 16 mei 1997)
SPEELDATA
4 februari t/m 11 oktober 1997. Met series in Theater Carré (10 april t/m 17 mei) en Vlaanderen (3 september t/m 11 oktober).
MUZIEK
Robert Jan Stips schreef de muziek en maakte de muziekbewerkingen van liederen van onder anderen Adamo, Bob Dylan en Raymond van het Groenewoud.
GEZELSCHAP
Freek de Jonge, muzikaal bijgestaan door Robert Jan Stips (toetsen en accordeon), Martin Bakker (gitaar en contrabas), Roy Bakker (percussie) en Hella de Jonge (viool).
DECOR
Hella de Jonge, met medewerking van Tom Telman.
PUBLICATIES
Tekst
Een aantal nieuwere liedjes werd ook gezongen in Langzame Liedjes en staat afgedrukt in de uitgebreide heruitgave van Iets rijmt op niets (1997) en Leven na de dood (2004). In de laatste bundel staat ook Rocking chair, dat eveneens is opgenomen in Wees niet bang (2007). In de laatste bundel staan voor het eerst de teksten afgedrukt van Heer, heb meelij met de Belgen en Oom Wim is dood. Volgens de cd-single is de muziek van Heer, heb meelij met de Belgen van Raymond van het Groenewoud, maar in de bundel wordt die toegeschreven aan Robert Jan Stips.
De tekst van Van de gekken staat alleen afgedrukt in het programmaboekje met cd’s (drie liedjes) en in het tekstboekje van de cd van de voorstelling.
Geluid
CD in programmaboekje met drie liedjes: Nu het nog kan, Vallende vlokken en De Koe (Ik moest een koe gaan slachten). Deze opnamen, vanuit Stadsschouwburg Eindhoven, dateren van februari (1997).
CD Gemeen Goed (opgenomen 3 en 5 april in Stadsschouwburg Groningen) (1997).
CDS Leven na de dood/Rocking Chair (idem 3 en 5 april Groningen) (1997).
CDS Leven na de dood/Rocking Chair/Wilhelmus (idem 3 en 5 april Groningen) (1997).
CDS Leven na de dood/Leven na de dood (Karaoke-versie) (1997).
CDS Leven na de dood (Vlaamse versie)/Leven na de dood (Karaoke-versie) (1997).
CDS Heer heb meelij (met de Belgen) (radio-edit)/De Zeelandblues/Heer heb meelij (met de Belgen) (album-versie)/Leven na de dood (opnamen 3 en 5 april 1997 en (Zeelandblues) 31 augustus 1996) (1997).
2CD Rapsodia (1998).
CDS Tem me dan (met Tem me dan, Dankzij de Dijken en Mannen zoals ik) (1998).
CDS Bello de hond en Het stiefkind (1998).
Beeld
VHS Gemeen Goed (1997). De videohoes kreeg de gegevens mee van de cd en dus staat er vermeld dat de registratie 3 en 5 april is gemaakt in Groningen. De beeldregistratie komt echter uit Theater Carré en is van 8 mei 1997.