De Tol
Beluister hier het gesprek van Freek met Richard van Bilsen (Zwarte Kat) over De Tol – 26 augustus 2020
Ruim vier maanden de horizon verbreden in het verre buitenland en ruim vier maanden de horizon verbreden in eigen theaterland. Het leidt tot een voorstelling waarin Freek de Jonge een ode brengt aan de fantasie door de betekenis van wat je speelt en wie je bent aan de orde te stellen aan de hand van materiaal dat hem zelf de mogelijkheid biedt zowel te spelen als te zijn.
De ervaring als acteur bij Het Nationale Toneel – hij is in het najaar van 1993 de nar in Koning Lear – maakt hem nog eens duidelijk hoe zeer hij hecht aan improvisatie, aan het vertrouwen op de fantasie. Anderhalve maand repeteren zonder publiek vindt hij een onmogelijke opgave, juist omdat in zijn ogen een voorstelling pas betekenis krijgt door de interactie tussen de toeschouwers en de maker(s). Als hij tijdens de tournee in zijn rol van nar afwijkt van zijn tekst – en dat doet hij volgens de heersende toneelopvatting te vaak -, brengt hij andere acteurs in de problemen, aangezien ze nooit reageren op wat er gebeurt, maar op wat in de repetitieruimte is ingestudeerd:
Shakespeare wist niet dat ik die rol zou spelen… Anders had ik wel meer tekst gehad… Anders had ik die andere mensen niet eens nodig gehad!
Een acteur ontleent zijn kracht aan wie hij speelt, een cabaretier aan wie hij is. Oftewel: acteurs zijn wie ze spelen. Cabaretiers daarentegen spelen wie ze zijn:
De man die King Lear moest spelen, was de Koning.(…) Hij zette zijn fiets tegen de muur alsof je een paard stalt.
Maar als er tijdens het spelen iets mis gaat, is hij
in één keer weer die boerenlul met die fiets.
To Be or not to Be, that’s the question. Zijn of niet zijn. Zijn of spelen, dat is de vraag.
In Tokio maakt een diplomatenvrouw misbruik van haar macht, want zijn of spelen is voor haar geen vraag. Zo slaagt zij er in de cabaretier kennis te laten maken met het Kabuki-theater. Ook daar ziet hij het verschil tussen spelen en zijn, want de Japanse mannen spelen dat ze vrouw zijn:
In Japan, daar speelt de acteur de vrouw die hij geacht wordt te zijn. In Nederland is de acteur de boef die hij geacht wordt te spelen… Hier verwart de acteur zichzelf met zijn rol. Hij weet het verschil tussen zijn en spelen niet meer… Ik hoef helemaal geen toneelspeler te zijn. Zolang ik maar toneel kan spelen!
Ook de ingenieuze ladenkast, een van de vele Oosterse attributen op het podium, is niet wat hij lijkt. Aan het begin van de voorstelling doet die dienst als goocheldoos; aan het einde van de tweede helft als digital drums.
De Oosterse ervaringen staan ook centraal in hilarische conferences waarin Freek de Jonge op de loop gaat met zijn eigen fantasie, zoals rond een bezoek aan een seksclub en het beschrijven van de Chinese eet- en toiletgewoonten:
Ik kwam na die maaltijd bij de Muur in een ruimte waar vijftien gehurkte Chinezen zaten. Ze hebben geen gêne… of geen deuren.
De Tol is, geheel overeenkomstig het thema, speels van opzet, maar raakt met scherpzinnige observaties en filosofische bespiegelingen steeds de kern van het zijn. De cabaretier legt bloot welke Tol we betalen voor het gebrek aan creativiteit, een leegte die we opvullen met consumptiedrang. Maar ook bekritiseert hij de onbeheerste fantasie van de kunstenaar die de realiteit uit het oog verliest en zijn ego verwart met zijn wezen, wat hem onverstaanbaar maakt. En hij staat uitvoerig stil bij andere schaduwkanten van intelligente creativiteit, zoals aanstellerij en overschatting. Dat leidt tot hilarische conferences, waarvan hij er sommige veel dichter bij huis zoekt, zoals rond Limburgers die jammeren over recente overstromingen alsof de watersnoodramp van 1953 zich herhaalt:
Ik zag op CNN in Itteren mensen op een tafel voor het raam staan. Het water stond toen zo hoog dat je de voordeur nog uit kon lopen en met de bus naar het crisiscentrum had kunnen rijden als het streekvervoer niet gestaakt had. Ze stonden met witte zakdoeken te zwaaien. Die hadden ze nog liggen uit de tijd dat ze zich aan de Duitsers hadden overgegeven. De kinderen wuifden met Stars-and-Stripes-vlaggetjes van het verwelkomen der bevrijders vier jaar later…
Ook fileert hij, zoals hij deed in De Estafette (1992) met de geschenkengids van Douwe Egberts, tot twee keer toe de beleidsplannen voor 1995 van de Nederlandse Spoorwegen. Deze organisatie heeft haar vernieuwingen geïntroduceerd in paginagrote advertenties. Omdat in deze voorstelling werkelijk alles met alles te maken heeft, komt de trein ook terug in een mooi verhaal over een bezoek aan Amsterdam van de jonge Freek de Jonge met zijn vader. En zijn moeder staat centraal in de eerste act na de pauze waarin hij, in de stijl van Toon Hermans, wat aanklooit met een koffertje dat niet open gaat. Ook de clou daarvan verwijst weer naar fantasie en werkelijkheid.
De Tol komt letterlijk terug in het decor als hij aan het slot veelbetekenend zingt:
als bomen konden denken werd het bos een hinderlaag
waarin iedereen zou sterven die zich vertoonde met een zaag
als je denkt o een groenlinkse heb je het ongenadig mis
ik wil alleen beweren hoe geweldig denken is(…)
als dieren konden denken werd het abattoir het front
dra hingen alle slachters aan een vleeshaak door hun kont
als je denkt o een vegetariër heb je het ongenadig mis
ik wil alleen maar zeggen hoe geweldig denken is(..)
als kinderen zouden denken zoals volwassenen doen
was euthanasie niet nodig haalde geen ouder zijn pensioen
als je denkt dat ik fatalist ben zit je ongenadig mis
ik wil alleen maar zeggen hoe geweldig denken is(…)
mensen blijven kappen kluiven aan een varkenspoot
komieken maken grappen het publiek dat lacht zich dood
als je denkt dat ik moralist ben zit je niet ver mis
ik wil dolgraag zeggen hoe gewelddadig denken is
Over de weldaad schrijft hij ook in zijn toelichting (op de cd- en video-uitgave van De Tol):
Er is veel geschreven over de verandering van toon in De Tol. Zelf heb ik het idee dat ik door de combinatie van zijn en spelen die ik nu op het toneel gevonden heb, me nauwelijks meer hoef te forceren. Deze rust biedt de mogelijkheid om ongerept te experimenteren met vorm en inhoud, waardoor een achteloosheid ontstaat die door het publiek als weldadig wordt ervaren.
De mooiste tekst uit De Tol verdwijnt na de voorleesvoorstellingen uit het programma: De stem van vader, maar die zal in december 1994 als lied terugkeren in Het Geheugen, het muziekprogramma met de Nits. De Tol duurt tweeënhalf uur en zelfs dan blijft het voor de maker dus moeilijk kiezen.
[Tekst gaat door onder de foto’s]
COULISSEN
Eind 1992 heeft Freek de Jonge zich openlijk positief uitgelaten over VVD-politicus Frits Bolkestein. Dit vanwege diens moed om zich uit te laten over ons vreemdelingenbeleid. Hij noemt zich zelfs een gelijkgestemde. In het gratis treinblad Rails heeft hij, in een interview door Pieter Webeling, gezegd:
‘Dat is veel beter dan dat angstige gedoe van de Partij van de Arbeid, waar iedereen maar wat aanmoddert. Niemand durft iets te zeggen, straks stemt iedereen CD. Deze democratie is de minst slechte oplossing, maar het stelt natuurlijk niks voor als instrument om de wereldproblematiek te lijf te gaan. Louis van Gaal heeft bij Ajax de zaak met verplicht despotisme op de rails gezet. Nou, zo iemand zou je graag in de samenleving zien. Een tijdelijke dictator die met een langetermijnvisie wel even wat zaken kan regelen. Een prettig idee, of liever: een prikkelende gedachte.’
In datzelfde Rails-interview neemt hij afstand van zijn opvattingen ten tijde van Neerlands Hoop. Toen hij in 1979 het televisieprogramma Denkbeeld presenteerde, had ‘links Nederland’ al verontwaardigd gereageerd, was hem opgevallen:
‘Ik ben toen wel gaan nadenken. Was het misschien zo dat ik altijd heb geroepen wat het publiek van mij verlangde, als een soort marionet. Was dat radicale dan wel zo origineel? Was het wel zo hoogstaand om op het toneel te verkondigen wie wel en niet deugt, zonder respect voor andere opinies? Nu denk ik: laten we dankbaar zijn dat conservatieve mensen in de jaren zestig en zeventig nog zo standvastig aan hun “rechtse” ideeën zijn blijven vasthouden. Als wij waren doorgeslagen met die links-radicale mikmak, als de wereldverbeteraars het voor het zeggen hadden gekregen… dan had ’t er eng uitgezien, hoor. Echt. Dan gingen we d’r allemaal aan.’
De Telegraaf schrijft op de voorpagina: ‘Freek is niet vies meer van rechts. Komiek huivert nu bij idee links-radicaal bewind.’
Zijn uitspraken worden hem in die ‘linkse kringen’ natuurlijk zeer kwalijk genomen. In een groot interview met Peter Brusse in de Volkskrant (23 september 1995) blikt hij op de commotie terug: ‘Ik geloof niet dat ik al mijn idealisme, mijn vooruitstrevende ideeën kwijt ben. Iedereen wil me nu vastpinnen op een of twee dingen die ik gezegd heb, zoals dat Bolkestein tenminste iemand is die zich rechtstreeks uit. Dat kun je van de politici aan de andere kant niet zeggen, Die durven niet te zeggen wat ze denken. (…) Bolkestein wil met hart en ziel de westerse verworvenheden verdedigen. In die bezieling kan ik mij vinden. Hij is bang dat we de verworvenheden van de Verlichting te grabbel gooien. Een multiculturele samenleving, een mengvorm, dat is niet het probleem. Dat is goed, maar het gaat erom dat bepaalde facetten niet de overhand krijgen. Want dan krijg je intolerantie. Kijk naar de ontwikkeling van fundamentalistische groeperingen. Daar is Bolkestein echt bang voor. Ik moet uit de grond van mijn hart bekennen dat ik de islam wantrouw. Het christendom vind ik niet veel beter, maar het christendom is op het ogenblik gevaarloos. (…)
Ik denk niet dat ik zo wezenlijk anders ben gaan denken. Alleen, in het begin rende ik ongefundeerd achter de dingen aan. Ons gelijk lag zo voor de hand. Je dacht: we lossen het wel even op met elkaar. Kennelijk niet. Je kon toen niet begrijpen dat iemand van rechts verstand had, dat hij zijn mening op iets baseerde. Je was blind, dat was uitermate gevaarlijk. Ik zie nu wel de waarde van bepaalde aspecten van het conservatisme.’
Na De Estafette, 31 december 1992, is Freek de Jonge anderhalf jaar niet solo in het theater te zien. Hij schrijft een nieuw boek (Opa’s Wijsvinger), speelt in het najaar van 1993 toneel (Koning Lear) en maakt begin 1994 een wereldreis. September 1994 speelt hij voor het Theaterfestival eenmalig Minetti en start hij met voorleesvoorstellingen van De Tol. Het is de bedoeling dat hij er tot en met mei 1995 mee optreedt, maar door de enorme publieke belangstelling speelt het programma nog ruim een maand door.
Ook speelt hij december 1994 (Nieuwe De la Mar), maart 1995 (Carré) en juni 1995 (Vlaanderen) met de Nits. Dit nieuwe muzikaal samenwerkingsverband krijgt de naam Frits mee: FReek + nITS .
Bovendien speelt hij tussen 7 en 12 maart 1995 vier inspeelvoorstellingen van De Oh-getuige, waarmee hij op 14 maart 1995 het Boekenbal opent.
En of het nog niet genoeg is, maakt hij in november 1995 nog een speciaal programma voor het 25-jarig jubileum van NRC-Handelsblad. Ook die voorstelling probeert hij uit in het land: zes voorstellingen tussen 2 en 11 november.
In het voorjaar van 1994 reizen Hella en Freek de Jonge ruim vier maanden door Azië (te weten Brunei, China, Indonesië, Japan, Korea, Maleisië, Taiwan, Thailand en Vietnam), Australië en Nieuw-Zeeland. Freek de Jonge treedt er op voor de Nederlandse gemeenschap. Een aantal van de ervaringen in Azië verwerkt hij in De Tol. Veel van de attributen op het toneel zijn onderweg verzameld.
De werktitel van de voorstelling was De Chinezen.
Ook de ervaring die hij, van september tot en met december 1993, opdoet bij Het Nationale Toneel, staat centraal in deze voorstelling. Hij repeteert (anderhalve maand) en speelt (tweeënhalve maand) de nar in Shakespeare’s King Lear. Hij verbaast zich daar over wat hij noemt: ‘Het merkwaardige ritueel van repeteren bij het serieuze toneel.’ Freek de Jonge: ‘Ik heb het idee dat je in een veel eerder stadium moet gaan uitproberen wat je aan het doen bent. Als je na zes weken de zaak hebt ingeslepen en vastgelegd, gaat de voorstelling in première en dat is het. Mijn opvatting? De manier waarop ik het altijd gedaan heb: zo snel mogelijk met tekst naar het publiek toe. Dan hoor je de potentie van wat je zegt. Of de manier waarop je interpreteert… Of het publiek het begrijpt… Een van de grote problemen bij Shakespeare, vind ik, is dat het een half uur is vol te houden. Dan kom je in het stadium waarin je hoort en ziet wat er op het moment zelf gebeurt. Maar alles daarvóór is alweer vervlogen en gewist.’
De Tol, zijn twaalfde theatersolo, heeft dus anderhalf jaar op zich laten wachten. Als hij tussen 14 en 23 september 1994 zes voorleesvoorstellingen geeft in Theater Bellevue, komt daar maar weinig publiek op af. Ook de kaartverkoop voor de series in Amsterdam (Nieuwe De la Mar) en Rotterdam (Luxor) loopt niet zoals verwacht was. Om die reden besluit hij de publiciteit te zoeken en hij biedt zich aan voor interviews.
Freek de Jonge, in Trouw (29 oktober 1994): ‘Van interviews houd ik niet, dus die weiger ik nogal gemakkelijk. Maar deze keer realiseerde ik me (…) dat ik die publiciteit natuurlijk goed kan gebruiken, zeker gezien die grote series in Amsterdam en Rotterdam. Die drie novemberweken in Rotterdam zijn pas laat geboekt. Vroeger zou dat niet uitgemaakt hebben. Toen zat het altijd vol. Maar zo gemakkelijk gaat dat nu heus niet meer. Het was eigenlijk de bedoeling dat de musical Cyrano zou verhuizen van Carré naar Rotterdam. Toen dat (…) uiteindelijk niet doorging, moest men op zoek naar iets anders en kwam men bij mij terecht. Men wist immers dat ik een nieuwe show ging maken en het is bekend dat ik flexibel genoeg ben om een maandje eerder te beginnen. Daarom stond ik al zo vroeg in Theater Bellevue te lezen. Dat was anders ook niet gebeurd. Het is niet voor het eerst dat het zo loopt. Sommige van mijn programma’s zijn zelfs in hun geheel ontstaan doordat er ergens plotseling een plaatsje vrijkwam. (…) Een nieuwe show komt snel tot stand bij mij en ik vind het theater nog altijd zo’n lekker plekje. Maar wat andere dingen betreft, roep ik dan nogal gauw dat ik iets niet wil…’
‘Een van de redenen waarom ik een hekel heb aan interviews, is dat ik bang ben een klager te worden. En daar moet je mee uitkijken op deze leeftijd. Het krijgt gauw iets van “opa vertelt”. Maar ergens heb ik het idee dat mijn tijd op een bepaalde manier voorbij is en dat doet me toch wel zeer. De publieke belangstelling voor mij loopt terug, terwijl de belangstelling voor veel anderen enorm schijnt te zijn. Youp van ’t Hek en Paul de Leeuw hebben rijen. Nou, die zie je bij mij niet meer.
Ruud Gullit heeft op zeker moment gemeend dat hij Brian Roy tot de orde moest roepen vanwege diens losbandigheid. Ik weet wel dat je je daar niet populair mee maakt, dat je dan het verwijt krijgt dat je dat doet omdat je zelf op je retour bent of omdat je, zoals jij nu zegt, anderen hun succes misgunt. Maar ik heb zo’n zelfde Gullit-gevoel bij het Nederlandse cabaret. Zelf maakte en maak ik programma’s die iets eisen van het publiek. Die ontwikkeling wordt steeds minder. Alles wordt het publiek gekookt, gestoomd en gekauwd door de strot geduwd. En dan hoor je zeggen: het is de tijd; de jeugd is oppervlakkig en wil niet anders. Maar toen wij indertijd, eind jaren zestig, met Neerlands Hoop begonnen, zetten we ons ook al enorm af tegen de leegte en tegen het kritiekloze van het toenmalige cabaret. Maar nu is het wéér een en al leegheid troef. Je hoeft heus niet per se geëngageerd te zijn. Maar wat me stoort, is dat iedereen zo snel tevreden is met zijn gevonden platgetreden paadje, dat hij dan tot zijn pensioen volgt. Dáár pas ik voor.’ (Trouw, 29 oktober 1994)
‘Kijk hoe ik zelf ooit begonnen ben. Aan de basis lag die enorme behoefte mensen aan het lachen te maken en ik wist dat ik er het talent voor heb. Dat is puur, dat is gevoel, dat heeft te maken met intuïtie en met instinct. Maar wat er dan bij moet komen als je goed cabaret wilt maken, is het verstand, de rede. Dat is hoe je nadenkt over en aankijkt tegen dingen. Mijn kritiek op het huidige cabaret is dan ook dat men zich alléén nog maar intuïtief laat leiden en veel te weinig nadenkt over wat men aan het doen is en wat men nog meer aan mogelijkheden heeft. (…)
Velen stellen zich alleen maar tot doel het publiek te vermaken, te behagen en zijn zich amper bewust wat voor potentie ze hebben. Als ze maar iets meer zouden durven, denk ik dan. Loop het risico maar eens dat het publiek je niet lust. En dan mag men mij al mijn wijze woorden kwalijk nemen, maar niemand zal kunnen beweren dat het mij ooit aan durf en aan vernieuwingsdrang heeft ontbroken.’ (Trouw, 29 oktober 1994)
Hoewel de kaartverkoop dus moeizaam op gang komt, groeit de publieke belangstelling direct nadat de louter lovende recensies verschenen zijn. De tournee wordt verlengd met de maanden september en oktober 1995. Nadat het Nieuwe De la Mar al de hele maand december Tolt, draait de voorstelling daar ook dan in serie.
Persbericht Nieuwe De la Mar, 16 augustus 1995:
...Met De Tol zorgde hij in december voor een meer dan overvol Nieuwe De la Mar-theater. Om de duizenden fans die in december ‘uitverkocht’ te horen kregen alsnog in de gelegenheid te stellen om De Tol te zien, komt Freek de Jonge de hele maand september terug…
Freek de Jonge, in De Groene Amsterdammer (26 oktober 1994): ‘In plaats van “hoor mij eens beweren” is het nu subtieler. Leren doet pijn, een regel aan het eind van de voorstelling, is in wezen een boeddhistische boodschap die er nu heel terloops uit komt. In het theater hoef ik op dat punt niet meer zo te scoren. Wat ik kwijt wil aan diepzinnige filosofieën, gaat nu veel meer in mijn romans zitten.’
Over het laatste zegt hij in Trouw (29 oktober 1994): ‘Wat mij zelf ook heeft verbaasd, is dat schrijven voor boeken en voor theater twee zo totaal verschillende disciplines zijn. Natuurlijk zijn er overeenkomsten in thematiek en bepaalde aanzetten tussen de cabaretier en de literator. (…) Maar het verschil tussen mijn theaterteksten en literair werk blijkt vooral uit het feit dat ik me op het toneel vrijer ben gaan voelen sinds ik mijn ei kwijt kan in die boeken. Ik hoef me niet meer te forceren om al mijn gedachten in een theaterprogramma kwijt te kunnen. Sommige lenen zich daar klaarblijkelijk niet voor. Zo heb ik, naar aanleiding van de reizen die Hella en ik het afgelopen jaar maakten, een aantal verhalen geschreven die ik bewaar voor een boek. En ik heb andere teksten die in een theaterprogramma thuishoren. Er waren maar een paar teksten waarvan ik het niet meteen wist.’
KRITIEKEN
‘Zijn of spelen, dat is de vraag – Freek de Jonge zegt het in zijn nieuwe programma De Tol tot twee keer toe, dus dat moet wel haast een thema zijn. (…) Maar als het al een thema is, lijkt Freek de Jonge deze keer aan thema’s niet erg zwaar te tillen. Bovenal is hij ditmaal de weergaloze komiek, die erin slaagt komische munt te slaan uit enkele eigen belevenisjes door ze zozeer op te blazen en uit te vergroten dat het hilarische verhalen worden waarvan het werkelijkheidsgehalte er volstrekt niet meer toe doet. Als stukjes in een legpuzzel schuift hij ze over en in elkaar, vooral vóór de pauze – dan is hij soms met drie vertellingen tegelijk bezig, als een jongleur die alle bordjes draaiend houdt. (…)
Met fenomenaal aplomb, en als een razende versnellend en vertragend, stapt Freek de Jonge door dit programma, wetend dat hij leuk is en spelend als de man die zich daar niet langer tegen verzet. Het gebeurt me niet vaak dat ik op zo’n avond af en toe gewoon even te moe van het lachen ben om te blijven lachen. Maar gisteravond, bij de première van De Tol, overkwam me dat weer eens.’ (Henk van Gelder in NRC-Handelsblad, 2 november 1994)
‘…De lichtheid staat op een oerdegelijk fundament. Daarom wordt een bijzonder geestig verhaal over het verkrijgen van kaartjes voor het Japanse Kabuki-theater een haarscherpe röntgenfoto van de arrogante en onbeschofte diplomatieke dienst. Verder goochelt, clownt, drumt hij er stevig op los, met een aantal bewonderende verwijzingen naar zijn godfather Toon Hermans. (…) Gebruikmakend van zijn reiservaringen en van zijn rol als Nar in King Lear door Het Nationale Toneel, rafelt hij de hele avond het vraagstuk van “spelen of zijn” uit. Na het zien van De Tol geldt nog steeds maar één conclusie: veel cabaretiers spelen dat ze de beste zijn, Freek is het.’ (Patrick van den Hanenberg in de Volkskrant, 3 november 1994)
SPEELDATA
1 oktober 1994 t/m 7 oktober 1995.
MUZIEK
Freek de Jonge (Bep Rap en Denken).
PUBLICATIES
Tekst
Programmaboekje met tol (!), negen korte teksten en delen uit een artikel over de werking van de wondertol, in 1951 geschreven door dr. ir. J.A. Haringx, ingenieur bij de N.V. Philips Gloeilampenfabriek te Eindhoven.
Een aantal teksten is afgedrukt in De Rode Draad (1995) en de uitgebreide heruitgave daarvan onder de titel De Toeschouwer (2006). Het betreft: Blote Billen in Bangkok!, De Chinese muur, De fantast, Snackbargebed, De stem van vader, De zondvloed en de liedtekst Denken.
De liedteksten Bep rap en Denken (muziek Freek de Jonge), Buurman God en Mijn geheugen (beide geen muziek) staan afgedrukt in de herziene uitgave, uit 1997, van Iets rijmt op niets. Denken staat, behalve in De Rode Draad (1995) en De Toeschouwer (2006), ook in Wees niet bang (2007) en krijgt in beide bundels als bronvermelding niet het programma De Tol, maar Dankzij de Dijken. Als componisten staan Henk Hofstede en Robert Jan Stips genoemd, die de tekst voor het programma Dankzij de Dijken van nieuwe muziek voorzagen.
Geluid
2CD (1995).
Beeld
VHS-uitgave (1995).
DVD (met Losse Nummers) als laatste van vijf 2dvd’s in cassette onder de titel De Komiek. De grote shows 1980-1995 (2004).
[Tekst: Frank Verhallen uit ‘Kijk! Dat is Freek’]
In 1994 maakt Freek de Jonge samen met zijn vrouw, Hella de Jonge, een rondreis door Azië, Nieuw-Zeeland en Australië. Tijdens deze reis verzorgt De Jonge diverse optredens voor landgenoten die daar als zendelingen, zakenmensen en ontwikkelaars hun werk doen. Deze optredens, die vooral door improvisaties ontstonden, vormen later de basis voor de theatervoorstelling De Tol, waarmee De Jonge van november 1994 tot en met september 1995 langs de Nederlandse schouwburgen trekt.
In De Tol zit één van de meest hilarische conferences die De Jonge ooit maakte. In die tijd plaatste de NS met grote regelmaat een paginagrote advertentie in de landelijke dagbladen, waarin men aan de reizigers duidelijk probeerde te maken dat ze vanaf 1 januari 1996 met een ‘andere trein’ zouden gaan reizen. In de voorstelling pakt De Jonge deze advertentie erbij en analyseert hem regel voor regel. Hij doet dit zo grondig dat de tekstschrijver van die advertentie zelfs nu nog met regelmaat ‘s nachts badend in het zweet wakker zal worden.
Verder heeft De Jonge het in De Tol onder andere over Blote billen in Bangkok (waarin een heilsoldate zich van haar kleding ontdoet en op verrassende wijze met drie dartpijltjes evenveel ballonnen laat knappen), de watersnoodramp in Limburg (waarin De Jonge en zijn vrouw datgene wat het RTL-journaal laat zien aan Zwitsers proberen uit te leggen) en het Kabuki-theater (waarin een diplomatenvrouw kaartjes voor een theatervoorstelling weet te bemachtigen, op een wijze die De Jonge zozeer met plaatsvervangende schaamte vervult, dat hij ten einde raad voorstelt een paar kabuki-boekies te kopen, om zelf, heel langzaam, met de plaatjes uit dat boek over de tafel te gaan schuiven). Daarnaast vertelt De Jonge twee gedichten. Het eerste gaat over een fantast die zo in zijn fantasie opgaat dat hij voor buitenstaanders onverstaanbaar wordt, het tweede gaat over de pijn die denken kan veroorzaken.
In de opsomming hierboven is De Jonges conference over zijn ervaringen bij Het Nationale Toneel nog niet ter sprake gekomen. In het jaar voorafgaand aan De Tol liep De Jonge stage bij dit repertoiregezelschap. Hij speelde de Nar in Shakespeare’s toneelstuk King Lear. In De Tol vertelt De Jonge hierover, waarbij de vraag ‘zijn of spelen?’ centraal staat.
De acteur die in King Lear de koning speelt, komt op de eerste dag van de repetities op zijn fiets aanrijden. Hij doet dat zo waardig en vol elan dat er geen twijfel over mogelijk is: hij is de koning. Dezelfde uitstraling houdt hij avond aan avond op het toneel. Totdat op een gegeven dag een doos papieren, die de koning nodig heeft, niet zijn waar ze horen te zijn. Plotsklap is de koning niet meer dan een stotterende boerenlul. Volgens de filosofie van De Jonge had hoofdrolspeler de papieren nodig om de koning te kunnen zijn. Indien hij de koning had gespeeld, had hij ook kunnen spelen dat de papieren er waren geweest.
Hiermee geeft De Jonge een belangrijk verschil aan tussen auteurs in een toneelstuk en zichzelf in zijn theatervoorstellingen. Op het toneel zijn auteurs diegenen die ze spelen, De Jonge speelt veeleer diegene die hij is. De eersten zitten vast in een van te voren bedacht stramien, De Jonge houdt altijd de mogelijkheid open om te reageren op datgene wat om hem heen gebeurt. In een interview zegt hij er het volgende over: ‘Ik ben geneigd te reageren op wat er gebeurt. Ik moet bijvoorbeeld een zak opblazen en laten knallen en kon vanavond de opening niet van elkaar krijgen. Ik heb me echt moeten vermannen, want dat is een aanleiding om af te dwalen. En dat is wat ik beoefen: de kunst om af te dwalen. Ik had tegen het publiek willen zeggen: kom na afloop even naar de overkant, naar het Nieuwe de la Mar-theater, dan laat ik alsnog zien hoe ik van zo’n moment zeker een half uur theater weet te maken. De neiging het hier-en-nu uit te buiten is acteurs vreemd, hun concentratie is totaal anders dan de mijne. Ze letten op elkaar, zijn dienstbaar aan het stuk en aan de regie en negeren onverwachte incidenten van nature.’
Als epiloog vertelt De Jonge nog een aardig verhaal over zijn buurman die dacht dat hij God was. De Jonges vader heeft al meerdere malen geprobeerd zijn zoon duidelijk te maken dat God in de hemel woont en niet aan de overkant, maar zijn opvoeding had in zoverre gefaald, dat De Jonge dat graag zelf eens wilde bekijken. Op een zondag, als hij met de zoon van de overbuurman aan het spelen is (ze spelen ‘over water lopen’ en ‘kruishangen’), komen twee verplegers de buurman halen om hem naar een gekkenhuis te brengen. De Jonges vader vraagt aan zijn zoon of hij nu zelf gezien heeft hoe het zit. De Jonges antwoord is dat hij gelooft dat hij weet hoe het zit:
De fantast mag dan God niet wezen
Ik blijf voor altijd zijn profeet
De Jonge geeft hiermee aan dat hij meer voelt voor de fantasie van zijn overbuurman, dan voor de vastgeroeste mening die zijn vader in dit verhaal heeft. Toch bleek eerder in het gedicht ‘de fantast’ dat wie te zeer in zijn eigen fantasie opgaat op een gegeven moment onverstaanbaar wordt. Gezegd kan worden dat De Jonge een grote liefde voelt voor de fantasie, maar dat deze ook weer niet te ver moet worden doorgevoerd. Hijzelf schreef het in de begeleidende band bij de videoregistratie van De Tol als volgt op:
Als de fantasie op hol slaat, voel ik mij net zo ongemakkelijk als wanneer de rede als enige weg gevolgd wordt.
Al met al is De Tol een zeer evenwichtige voorstelling, die de moeite van het herkijken zeker waard is. Voornamelijk vanwege de vele hilarische momenten, maar ook door de gedachten die achter de verschillende conferences schuilgaan.
Zelf schreef De Jonge over De Tol:
[ik heb] het idee dat door de combinatie van zijn en spelen die ik nu op het toneel gevonden heb, me nauwelijks meer hoef te forceren. Deze rust biedt de mogelijkheid om ongerept te experimenteren met vorm en inhoud, waardoor een achteloosheid ontstaat die door het publiek als weldadig wordt ervaren.