De Mythe
Beluister hier het gesprek van Freek met Richard van Bilsen (Zwarte Kat) over De Mythe – 20 mei 2020
Twee spinnen zijn opgezogen door de stofzuiger. Zij weten: aan het einde van de stofzuigerslang lopen we de wereld in waar je webben kan spinnen en vliegen kan vangen. Maar… telkens als ze op weg zijn naar het licht, zet iemand de stofzuiger aan en worden ze weer de stofzak in gezogen. Af en toe gaat de stofzuiger open en wordt de zak leeg geklopt. De spinnen, die inmiddels jongen kregen, schrikken van het felle licht. Ze klampen zich vast aan de binnenkant van de zak uit vrees dat een val hen in de hel doet belanden. Als een van de kleine spinnetjes toch een keer valt en in die vermeende hel belandt, keert hij na een paar dagen terug in de stofzak. Hij meldt dat de hel overeenstemt met het eind van de tunnel: ‘Je moet gewoon loslaten en dan kan je webben spinnen en vliegen vangen.’ Vaderspin noemt dit gevaarlijke leugens en hakt het recalcitrante spinnenjong zijn poten af. Het spinnetje kan zich niet meer vastklampen, belandt dus opnieuw in de hel, maar komt de zak weer binnenrollen en getuigt opnieuw van zijn inzicht. De andere spinnenkinderen geloven hem en daarom hakt vaderspin ook hun de poten af. ‘Daar zwermen alle spinnetjes uit naar het licht. Waar je webben kan spinnen en vliegen kunt vangen als je pootjes had gehad.’ De oude spin blijft eenzaam achter. ‘Dat men zo verkrampt van geest kan zijn, dat men denkt dat men het smalle pad moet kiezen, terwijl de brede weg voor je open ligt…’
Het verhaal van de spinnenkolonie, met als belangrijke symboliek natuurlijk de wijze waarop mensen zoeken naar en vluchten voor ‘het licht’, is de epiloog van De Mythe. Het is er al als Freek de Jonge aan de inspeelvoorstellingen van De Mythe begint. Het motto nog niet. Dat ontleent hij aan de vooroorlogse Poolse antropoloog Bronislaw Malinowski. Die schreef: ‘Een mythe is in zijn bestaande primitieve vorm niet zozeer een verhaal dat verteld wordt, maar een werkelijkheid die wordt beleefd.’
Dit motto drukt Freek de Jonge af in het programmaboekje met grammofoonplaatje; het komt niet terug in het tekstboek. Dat geldt ook voor twee andere teksten: een verhaaltje en een gedicht. In het verhaaltje rent een klein clowntje de piste in en roept dat er brand is. Iemand uit het publiek staat op om naar het toilet te gaan. De clown denkt dat de man hem serieus neemt en schreeuwt: ‘Geen paniek!’ Maar juist daardoor ontstaat er paniek en men vlucht de zaal uit. De grote clown vraagt hem wat hij heeft gezegd. De ander: ‘Hetzelfde als gisteren en toen moesten ze lachen.’ In het gedicht schrijft hij:
ik heb zolang mijn angst bezworen
ik dacht zolang het komt wel goed
ik blies mijn twijfel van de toren
en ieder die ‘t wilde horen
verwarde dat geschreeuw met moedik mis de moed der martelaren
speel in de schaduw van ‘t schavot
breng daar emoties tot bedaren
verwar probeer weer te verklaren
verwerp hem die ik zoek mijn god
(Tekst gaat door onder de fotoserie)
In De Mythe varieert Freek de Jonge opnieuw op het thema dat centraal staat in zijn vorige solo’s, namelijk: mensen houden angstvallig vast aan conventies, aan schijnzekerheden, aan ‘de werkelijkheid die wordt beleefd’. Ze staan niet open voor verandering, voor inzicht. Maar De Mythe gaat ook opnieuw in op de positie van de cabaretier zelf.
In de dan voltooide speelfilm De Illusionist trekt een ambitieuze broer de wereld in met een autobus. Die heeft als kentekenplaat GEN 4-9-13. De bijbeltekst waarnaar dit verwijst: ‘Maar ben ik dan de hoeder van mijn broeder.’ Mede door het succes van zijn vorige theatersolo’s wordt de cabaretier gezien als ziener, goeroe, held. Maar hij realiseert zich dat wat iemand tot held maakt zich ook tegen hem zal keren, hem kan vernietigen. Hij wil af van de mythe, want hij is geen held, maar een clown.
Terugkomend op de programmaboekteksten: de clown en het publiek die elkaar verkeerd begrijpen en twijfel verwarren met moed.
Jac Heijer schrijft in zijn recensie in NRC-Handelsblad dat De Mythe ‘een bundeltje korte verhalen’ is na ‘drie grote romans’. Toch is er wel degelijk sprake van eenheid, ook al dringt het thema zich ogenschijnlijk minder op.
De Mythe staat bol van de mythes waar de cabaretier doorheen wil prikken. De eerste helft gaat over de mythische opvatting dat macht sterker is dan verbeelding. En over de mythe dat voortschrijdende wetenschap ons gelukkiger maakt, hulpverlening (de wereld van de broodtroosters) gezonder, bewapening veiliger, godsdienst zekerder… De mythe ook dat hij een wereldverbeteraar is en zelfs een martelaar, terwijl de geschiedenis heeft geleerd waar mythevorming toe kan leiden: Martin Luther King, John Lennon, Gandhi, Jezus… Bovendien: in zijn geval… Zogenaamde dialogen met zijn vrouw en kinderen tonen juist een gebrekkige echtgenoot en vader.
Ja, dat weet ik ook niet, waarom ik hier leuk ben en thuis niet. Bovendien ik ben thuis wél leuk. Eens kijken… Twee jaar geleden met Kerstmis was ik nog onweerstaanbaar leuk. Toen waren jullie bij oma. Nou, ongetwijfeld een reden waarom ik zo leuk was. Vorige week toen tante voor jou die das zat te breien. Toen zei ik: ‘Tante, wil je een borreltje?’ Zij zei: ‘Nee, ik wil niet drinken, want ik moet nog breien.’ Hoe vond je die? Ja, dat was tante die leuk was, dat is waar. En die buurvrouw. Die zei: ‘Ik ga dit jaar voor de dertiende keer naar Lourdes. Het is maar goed dat ik niet bijgelovig ben.’
Ook in de tweede helft struikel je over de mythes: verhalen, terzijdes, dichtregels vol maatschappelijke en religieuze motieven, parabels vol paradoxen en tegenspraken, waarvan de oorsprong uiteindelijk niet meer is te achterhalen. Maar als tegenwicht zijn er, net als in de eerste helft, veel hilarische ogenblikken à la Toon Hermans.
Soms kon mijn moeder ook weer zo geëmancipeerd uit de hoek komen. Ik stond een keer met mijn halfbroer door het sleutelgat van de badkamer naar het-meisje-voor-dag-en-nacht te kijken. Eerst ik en mijn broer op de uitkijk en toen mijn broer en ik op de uitkijk. Daar had je moeder! Ojee! Mijn moeder deed ‘ahum ahum’. Ik zei: ‘Neem een hoesttablet, moeder.’ Moeder zei: ‘Wat doen jullie daar?’ ‘We kijken of ze onze shampoo zal pakken.’ ‘Komen jullie zo allebei maar even naar mijn slaapkamer.’ Ojee! En mijn broer stapte zelfverzekerd binnen. En ik… ojee! De slaapkamer… ojee! Het bed… ojee! Het hertje van Van Meegeren… De linnenkast met de liefdesbrieven onder de handdoeken links…
Daar zat mijn moeder op het krukje voor de kaptafel in een blauwe doorschijnende tulen voile. Ze zei: ‘Zo heren, dus jullie wilden graag naakte wijven zien?’ Ik zei prompt: ‘Ja, maar geen blote moeders.’ Mijn moeder ging staan en hopla! Ze opent haar voile. Ik dacht: ojee! Mijn broer nam zelfbewust een kijkje… ojee! Hij tilde moeders hangborst voorzichtig aan de tepel op… Ojee! Pakte de tweede tepel en wierp moeders borsten luchtig over haar schouders. Waarop mijn moeder met een sierlijk hakgebaar de borsten weer in de oude positie terugbracht. Hopla! Mijn moeder draait zich om voor de achterkant van haar gelijk. Mijn broer knielde, zette zijn handen aan de mond en bazuinde: ‘Echo.’ Ojee!
Mijn moeder ging weer zitten. Hopla! Spreidde de benen. En mijn broer hatsjikidee ertussen. En ik ojee! Toen riep mijn moeder: ‘Hier jij! Ertussen!’ Ojee! Daar zaten wij met onze koppen tussen die twee kolossale dijen. En mijn moeder riep: ‘Poppetje gezien, kastje dicht…’ Hopla! Ojee! ‘En nu naar je vader!’ Komen we in de kamer, staat mijn vader daar met die blote accordeon en zegt: ‘Zo heren, wat hebben jullie gezien?’ Mijn broer zegt: ‘De echoput van je tweede vrouw.’ Dus die kon gelijk op kamers gaan wonen…
Ook is er opnieuw ruime aandacht voor degenen die niet op het systeem vertrouwen en in de handen vallen van hulpverleners of in de shots van fotografen, de ‘schuldigen’ in de wereld waarvan zij in hun onschuld nog nauwelijks weet hebben: het kwetsbare kind, de impulsieve gehandicapte en natuurlijk de weerloze idioot.
Na het spinnenverhaal in de epiloog volgt de toegift, met Freek achter de toetsen en met Hella voor het eerst als violiste op zijn podium:
wat fijn om idioot te zijn
wat fijn zo fijn
COULISSEN
Hella de Jonge is na de breuk van Neerlands Hoop verantwoordelijk voor de aankleding van Freek de Jonge’s voorstellingen. Samen met hem bedenkt ze het decor en zorgt ze voor de attributen en kostuums. In het applaus van De Openbaring haalde Freek de Jonge haar al naar voren. Velen dachten aan een eerbetoon aan Wim Kan, die Corry Vonk ook altijd liet delen in zijn applaus, maar het was natuurlijk veel meer bedoeld als dank voor haar grote aandeel in de programma’s.
In De Mythe verschijnt ze voor het eerst als muzikante op het podium. Freek de Jonge zingt met eigen pianobegeleiding Wat fijn om idioot te zijn; Hella de Jonge speelt viool.
Freek de Jonge over haar aanwezigheid: ‘Maar je merkt ook wat voor wrevel dat bij sommigen veroorzaakt: die dat willen schuiven in de Wim Kan-Corry Vonk-sfeer die dat oproept. Terwijl ik als kind van mijn generatie veel meer geïnspireerd werd door de manier waarop Lennon en Ono met elkaar omgingen. Wat dan óók weer erg idealistisch van mijn kant is geweest, want in werkelijkheid bleek ook dat weer fake. Ik word sterk door mijn vrouw geïnspireerd; zij geeft een hele grote artistieke inbreng in het geheel. En bovendien kunnen wij het ook thuis ontzettend goed met elkaar stellen. Ik vind dat ik dat mag manifesteren, ook op het toneel.’ (VPRO Gids, 17 december 1983)
Gezien het feit dat De Mars tijdens de eerste inspeelvoorstelling meteen op zijn plaats viel, gaat Freek de Jonge ook De Mythe vol vertrouwen in met materiaal dat hem geschikt lijkt voor een programma van zo’n anderhalf uur. De allereerste De Mars had immers meteen een uur langer geduurd en al improviserend ontdekt De Jonge de mogelijkheden van de voorstelling. Met De Mythe is hij echter al na zo’n drie kwartier klaar en hij heeft geen idee wat de voorstelling meer heeft te bieden dan De spin, het enige verhaal dat er inmiddels is. De ontreddering na afloop is groot en roept zelfs even de vraag op of het creatieve kruit is verschoten met explosief kort na elkaar de theatertrilogie De Komiek, De Tragiek en De Mars, de oudejaarsconference De Openbaring en de film De Illusionist.
Freek de Jonge neemt niet de tijd die vraag te beantwoorden, werkt ’s nachts door aan nieuw materiaal en… komt de volgende avond met een voorstelling van 75 minuten, die meteen beter voelt en die hem wél voldoende aanknopingspunten biedt.
Het verhaal over het ongeluk met het zwangere hert is ontleend aan een gebeurtenis van een vriend die in Amerika een hert aanreed. De moeder stierf; het jong bleef leven. In wéér een andere variant gebruikt Freek de Jonge het verhaal als kerstvertelling voor de VARA-radio, december 1982.
Op 16 en 17 mei 1983 is Freek de Jonge samen met Wim de Bie en Kees van Kooten de drijvende kracht achter twee theateravonden voor Amnesty International. Die krijgen de titel Een Gebaar. Freek de Jonge neemt, veelal met Wim de Bie en Kees van Kooten, als schrijver en vertolker deel aan sketches en liedjes en hij zingt Eens zal het licht hier schijnen, de Dylan-vertaling die deel uitmaakt van De Mythe. In Een Gebaar zijn de leden van Doe Maar zijn muzikanten en Fay Lovsky, Mathilde Santing en Floor van Zutphen zijn backing vocals.
Freek de Jonge krijgt voor De Mythe de Albert van Dalsum-prijs, maar opnieuw weigert hij die. Eerder was die toegekend aan het Neerlands Hoop-programma Neerlands Hoop Code. Bram Vermeulen accepteerde zijn (halve) aandeel in de prijs wel.
De jury van de Albert van Dalsum-prijs 1982-1983 is bekend met zijn antipathie tegen prijzen (hij weigerde immers ook al drie keer de Edison), maar besluit hem toch te bekronen voor zijn uitzonderlijke prestaties met De Mythe, ‘waarmee hij de grenzen tussen toneel en cabaret heeft weten te slechten’.
De VPRO zendt De Mythe rechtstreeks uit op televisie op 21 december 1983 vanuit het Circustheater Scheveningen.
Ook met De Mythe staat Freek de Jonge zes weken in Theater Carré: van 3 mei t/m 4 juni en van 19 t/m 25 september.
KRITIEKEN
‘Nooit eerder heb ik (…) na afloop zo weinig mensen tevreden of blij de zaal zien verlaten als zaterdagavond in Carré het geval was. De hooggespannen verwachtingen van velen die op een avond bulderend lachen over mensen- en wereldleed rekenden, bleven onvervuld. Het aantal grappen bleek voor een flink deel van de toehoorders te gering. En praktisch iedereen kon, voor het eerst zover ik weet, de grappen vaak al op een kilometer afstand zien aankomen. (…) Dat is teleurstellend. Veel van zijn trouwe toehoorders zagen nu bevestigd dat het ook voor De Jonge hondsmoeilijk is om in korte tijd vier theatershows en een onnavolgbare oudejaarsconference voor zijn rekening te nemen. Voor hen werd De Mythe theater zoals te voorzien en te verwachten was en dus beneden hun maat.
Is De Mythe zo’n slechte show? Ik ben geneigd die vraag ontkennend te beantwoorden. (…) Er zijn (…) voldoende momenten van een grote schoonheid, van een diepe tragiek, van een tegendraadse humor die je doen schateren over welbekend en alledaags leed. Dat zijn de ogenblikken die het meest autobiografisch zijn, het sterkst te maken hebben met wat De Jonge ervaart, met wat er, ook in zijn privéleven, met hem gebeurt. (…)
De Jonge vertelt krankzinnige verhalen in zijn show en onderbreekt die regelmatig voor zijpaden. (…) Hoeveel zijpaden hij ook inslaat, telkens komt hij uit bij datgene wat hij werkelijk kwijt wil.’ (Ruud Gortzak in de Volkskrant, 2 mei 1983)
‘De eerste drie grote shows hadden elk een dramatisch thema waarmee de talloze nevenonderwerpen min of meer in verband stonden, hoe raadselachtig het soms ook uitpakte. De thema’s waren méér dan een rode draad: ze gaven elke show eenheid van dramatiek en betekenis. Deze constructie hief het werk van De Jonge uit boven het genre waarin hij begon: het cabaret, de showbusiness of hoe je het ook wilt noemen. Zo werd De Jonge het lichtend voorbeeld zowel voor het cabaret als voor het moderne theater.
In De Mythe keert hij terug tot de showbiz. De gedrevenheid van waaruit De Jonge als een zoeker naar de waarheid steeds probeerde de mismaakte wereld te verklaren en zijn angsten te bezweren, is hier een stijlmiddel geworden.’ (Jac Heijer in NRC-Handelsblad, 3 mei 1983)
SPEELDATA
Maart t/m december 1983.
MUZIEK
Willem Breuker en Freek de Jonge, Willem Breuker (Laat het nooit afgelopen zijn), Bob Dylan (Eens zal het licht hier schijnen) en Neil Innes (Wat fijn om idioot te zijn). Daarnaast fragmenten, zoals uit Carmina Burana.
KLEDING EN ATTRIBUTEN
Hella de Jonge, met dank aan Machteld Mulder en Ted Willemsen. En aan Jopie Huisman voor de kinderschoentjes.
PUBLICATIES
Tekst
Programma met een grammofoonplaatje en enkele teksten (1983).
De Mythe (1983).
Eén boekuitgave (twee ‘kanten’) met De Openbaring.
De volgende twee conferences zijn opgenomen in De Rode Draad (1995): Telefoonboek en De voorlichting. Aan de uitgebreide heruitgave daarvan, in 2006 verschenen onder de titel De Toeschouwer, is ook De spin toegevoegd.
De liedteksten Eens zal het licht hier schijnen, Laat het nooit afgelopen zijn en Wat fijn om idioot te zijn staan afgedrukt in de bloemlezingen Iets rijmt op niets (1990 en 1996) en Leven na de dood (2004). Wat fijn om idioot te zijn staat ook in Wees niet bang (2007).
Geluid
S – Laat het nooit afgelopen zijn/Wat fijn om idioot te zijn (1983).
(Onderdeel van programma).
2LP – De Mythe (1983).
CDS – Wat fijn om idioot te zijn (1985).
CD – Wat fijn om idioot te zijn (1986).
Verzamel-cd met tien liedjes en conferences uit De Tragiek, De Mars, De Mythe (Wat fijn om idioot te zijn), Stroman en Trawanten, Een Verademing en De Bedevaart.
CD – (ingekorte registratie 2LP) (1992).
Beeld
VHS – (1986).
VHS-heruitgave als deel 5 in videoserie in 16 delen (1992).
DVD – (met De Mars) als de tweede van vijf 2dvd’s in cassette onder de titel De Komiek. De grote shows 1980-1995 (2004).
[Tekst: Frank Verhallen uit ‘Kijk! Dat is Freek’]
———–
De Mythe
Van maart tot juni 1983 speelde Freek de Jonge zijn vijfde solovoorstelling; De Mythe. In het programmaboekje nam hij het volgende citaat van Bronislaw Malinowski op: ‘Een mythe is in zijn bestaande primitieve vorm niet zozeer een verhaal dat wordt verteld maar een werkelijkheid die wordt beleefd.’ Tegenwoordig heeft de wetenschap een grote invloed op de wijze waarop de ‘Westerse Wereld’ de werkelijkheid ziet. Blijkens het volgende citaat is dit een werkelijkheidsbeleving die De Jonge niet erg aanstaat:
Je moet het leven zien
zoals het is
ik bedoel
je leeft tenslotte om de dingen die je niet weet
je leeft niet om wat je weet
om wat je weet zou je gelijk je polsen doorsnijden
of een kogel door je kop jagen
Daarom begrijp ik de wetenschap ook niet
steeds maar nieuwe argumenten aandragen
om het leven nog ondraaglijker te maken
De Jonge heeft het in De Mythe niet alleen op de wetenschap gemunt. Hij prikt ook door andere hedendaagse mythen heen, zoals de hulpverlening, de bewapening, de godsdienst en de mythe rond hemzelf. Hij doet dat in een voorstelling die uit drie delen bestaat. Voor de pauze vertelt hij een absurd verhaal dat de hele tijd wordt onderbroken door terzijdes waarin hij met zijn vrouw en kinderen spreekt. Na de pauze begint hij als clown te vertellen over de situatie thuis (waar zijn vader met zijn accordeon zowel de vingers van zusje, als de scheenbenen van de verteller versplinterde) , waarna hij verandert in een kind dat vertelt hoe hij opa naar een andere wereld heeft geholpen, om tot slot als cowboy te vertellen over avontuur in de hedendaagse hulpverlening. In de epiloog vertelt De Jonge een fascinerend sprookje over een spinnengezin dat in een stofzuigerzak woont.
Het absurde verhaal waarmee De Jonge de voorstelling begint, speelt zich hoofdzakelijk af in een duister kasteel. In dit kasteel ziet De Jonge Maarten Luther King, Jeanne d’Arc, John Lennon, Willem de Zwijger, Gandhi en Jezus voorbij lopen. Ze worden gevolgd door tientallen mensen met littekens in hun polsen, gaten in hun slaap en striemen in hun nek, kortom: zelfmoordenaars. Theo de Jong heeft in zijn artikel ‘De Jonge en de dood’ (Bzzlletin 142, pp. 67 – 74) erop gewezen dat hiermee de suggestie wordt gewekt dat de manier van leven van de eersten ook een vorm van zelfmoord is geweest. Deze conclusie lijkt gerechtvaardigd als later blijkt dat het kasteel een School voor Martelaren is, behorend bij het Voorbereidend Hoger Onderwijs. Het zijn in ieder geval mensen geweest die tijdens hun leven al tot mythische proporties waren uitgegroeid en vroegtijdig aan hun einde zijn gekomen. Wie eenmaal een mythe is, vernietigt zijn eigen persoonlijkheid.
Dit verhaal in het kasteel wordt telkens onderbroken door terzijdes waarin De Jonge met zijn vrouw en kinderen praat, die achter twee omlaag hangende doeken op het podium zouden staan. Deze gesprekken gaan over De Jonges privéleven, de voorstelling en het publiek. Wat blijkt is dat De Jonge thuis helemaal niet leuk is en zijn vrouw bijvoorbeeld ‘okselfrisse poepert’ noemt. Niet bepaald een beeld dat hoort bij een grote artiest die avond aan avond voor volle zalen speelt. De Jonge poogt hier de mythe die rond hem is ontstaan, te doorbreken. Hij wil geen grote wereldverbeteraar zijn, zoals de figuren uit het kasteel en hijzelf in ieder geval ten tijde van Neerlands Hoop, omdat hij zichzelf niet wil vernietigen.
Overigens is ‘doorbreken’ misschien niet het juiste woord. Wellicht is het beter om te zeggen dat De Jonge de mythe rond hem een andere kant probeert op te sturen. Hij wil van het imago van wereldverbeteraar af en wordt liever gezien als een kind of een idioot, gezien de grote rol die beide in zijn gehele oeuvre innemen. Ook in De Mythe speelt De Jonge een kind en hij sluit de avond af met het lied: ‘Wat fijn om idioot te zijn’.
Nog even aandacht voor de terzijdes, deze zijn namelijk erg leuk. Niet alleen vanwege verwijzingen naar Toon Hermans, maar ook omdat De Jonge hierin aantoont dat hij een meester is in het bespelen van het publiek:
Ik snap ook niet waarom die mensen lachen
……….
Nee, die vinden niet alles leuk.
Hoewel….
(loop naar voren tot zaal)
ik sta laatst voor mijn boekenkast
ik wil mijn telefoonboek tussen de boeken proppen
Het wil niet…telefoonboek te dik
of boekenkast te vol, dat kan natuurlijk ook
Ik begin te bladeren in mijn telefoonboek
Ik denk: die bladzij met Aaron die kan er wel uit
Die bladzij met Bouterse kan er ook wel uit
Die drie bladzijden Cohen die kunnen er ook wel uit
Wat bleek
als al die vreemdelingen oprotten
paste mijn telefoonboek weer in de boekenkast.
(gelach)
(terug bij kinderen)
Ik ben bang dat ze wèl alles leuk vinden
Er zitten racisten en fascisten tussen.
(weer tot zaal)
Nee, nee, nee… wat ik had moeten doen is
naar die boekenkast lopen
De werken van W.F. Hermans en de werken van Gerard Reve
dié moeten eruit, dan past mijn telefoonboek er ook in.
(applaus)
(tegen kinderen)
Er zitten zelfs boekverbranders in de zaal!
Uit een andere terzijde blijkt weer eens dat het menselijk waarnemingsvermogen beperkt is en dat dingen de waarden hebben die mensen er zelf aan geven.
De Jonge krijgt van zijn vrouw en kinderen als verjaardagscadeau twee oude kinderschoentjes. Het lijkt een flutcadeau en De Jonge is er zichtbaar niet van onder de indruk. Wat hem betreft zouden ze het best naast de vuilnisbak kunnen staan. De waarde van de schoentjes stijgt tot het onbetaalbare als hij hoort dat het de kinderschoenen van Charlie Chaplin zijn. De schoentjes die het ene moment zo goed als niets waard zijn, zijn nu zo’n beetje het mooiste cadeau wat je kunt krijgen. Materieel gezien blijven het echter dezelfde schoentjes.
Zoals hierboven vermeld vertelt De Jonge in de epiloog een sprookje over een spinnengezin dat in een stofzuigerzak woont. Het licht aan het einde van tunnel (de stofzuigerslang) is volgens vaderspin de hemel. Men moet proberen daar naar toe te lopen. Echter, iedere keer wanneer ze er bijna zijn, wordt de stofzuiger aangezet en worden ze terug naar de stofzuigerzak gezogen. Eens in de zoveel tijd horen ze ‘klik…klik…morrel…morrel’ (als de stofzuigerzak wordt geleegd.) Dan moeten ze zich stevig vasthouden aan de wand, anders komen ze in de hel.
Wanneer een van de kinderspinnetjes op een dag de slappelach krijgt, kan hij zich niet langer vasthouden en valt omlaag. Een paar dagen later komt hij de stofzuiger weer inlopen. Hij vertelt dat het verhaal van de hemel en de hel flauwekul is. Het enige dat je moet doen is loslaten en je komt vanzelf in een ruimte waar je heerlijke webben kunt spinnen en vliegen kunt vangen.
De vaderspin is woedend en hakt de pootjes van het kinderspinnetje eraf. De stofzuigerzak wordt geleegd, het spinnetje valt eruit, maar komt na een paar dagen weer terug rollen en zegt: ‘toch is het zo.’ De vader vraagt aan de rest van de familie wie het spinnetje gelooft. Alle pootjes gaan omhoog en de vader hakt ze er allemaal af. Bij de volgende leging van de stofzuigerzak zwermen alle spinnetjes uit, behalve de vader die in de oude stofzuigerzak achterblijft tot hij overlijdt en zal veranderen in de stoffelijke resten van wat eens vasthoudendheid, handhaverij en behoudzucht was.
Met dit sprookje, waarin prachtig verbeeld wordt wat er kan gebeuren wanneer de mens zich krampachtig vasthoudt aan het eigen beperkte waarnemings- en verbeeldingsvermogen, sluit De Jonge De Mythe af. Wederom is hij erin geslaagd een voorstelling te maken die, wat humor en thematiek betreft, overduidelijk van zijn hand is, maar in de uitwerking nauwelijks met de voorgaande voorstellingen te vergelijken is. De Komiek (1980), De Tragiek (1980), De Mars (1981), De Openbaring (1982) en De Mythe zijn vijf mijlpalen in de carrière van een cabaretier die zich de hele tijd tracht te vernieuwen en daar niet alleen in slaagt, maar tevens nog succesvol blijft ook.