Radicalisering

Grote zorg de afgelopen week over de politieke radicalisering van onze jeugd. 

Op links zowel als rechts.

Ook begrip. Als iets uit de hand loopt is er altijd wel een Leo Lucassen in de buurt om ons aan de hand van cijfers uit te leggen dat het allemaal niet zo’n vaart zal lopen.

Ik ben van 1944. 

De eerste nationale calamiteit die mijn onschuldige brein binnendrong was De Ramp, de watersnood in de zuidwesthoek van ons land in 1953.

Wekenlang hoorden we dagelijks aangrijpende ooggetuige-verslagen, lazen heldhaftige reddingsverhalen en ervoeren overweldigende blijken van (materiële) solidariteit naast een aandoenlijke behoefte om de slachtoffers troost te bieden. 

Alle emoties vonden een rationele climax in het Deltaplan, het ideaal van nooit meer zo’n Ramp!

Logisch dat ik, in een tijd van saamhorige wederopbouw en mede door Zeeuwse wortels van mijn vader gevormd ben door die gevoelens van medeleven, het bieden van practische hulp en het stellen van een doel en een ideaal van een oekomst die zonder zorgen.

De jeugd van nu, en dan neem ik even 27 jaar,  de leeftijd van Freek Jansen als ijkpunt, heeft als eerste grote nationale schok de moord op Pim Fortuyn voor zijn kiezen gekregen, vrij snel gevolgd door de moord op Theo van Gogh. Twee excessen die een in ons land ongekende politieke tweedeling teweeg brachten.

Ze heeft haar ouders zien worstelen met tijd en ruimte in individualiserende maatschappij waarin de politiek de draad kwijt was waardoor de leefdruk toenam.

Logisch dat hun kinderen denken iets te moeten forceren.